Ganges (De), in het Sanskriet Ganga, de hoofdrivier van Vóór-Indië, ontspringt in den onder Britsche beschermheerschappij gestelden Staat Garhval aan de zuidelijke helling van het Himalaya-gebergte uit 2 hoofdbronnen, de Bhagirathi-Ganga ten westen en de grootere Alaknanda-Ganga ten oosten: de eerste ontstaat tusschen den St. Patrick en St. George (beide ongeveer 7000 Ned. el hoog), waar zij ter hoogte van 4000 Ned. el uit den zoogenaamden Koemnil, een gletscher, te voorschijn treedt en daarna in eene ontoegankelijke rotskloof 2 geogr. mijl westwaarts voortruischt tot aan den bedevaartstempel Gangotri, ter hoogte van 3000 Ned. el gelegen. Omstreeks 1½ geogr. mijl verder, bij Bhairgati, neemt zij de wateren op van den woesten Dsjanavi, welke door de Europeanen als de eigenlijke bron van de Ganges wordt beschouwd.
Bij Sakhi, ter hoogte van ruim 2000 Ned. el, baant zij een weg door de Himalaya-keten en vereenigt zich bij den tempel Deoprag, 600 Ned. el boven de oppervlakte der zee, met een geweldigen waterval met de kalme, breede, waterrijke Alaknanda, die bij Badrinath uit de Wisjnoe en de Doelee haren oorsprong neemt. Van hier kronkelen de vereenigde stroomen onder den naam van Ganges door het gebergte, en deze bereikt ter hoogte van 300 Ned. en bij de gewijde plaats Hardwar de groote Gangesvlakte van Hindostan, welke, ten noorden door het Himalayaten zuiden door het Vindhya-gebergte begrensd, van de woeste vlakten van de Indus zich uitstrekt tot aan de Bengaalsche Golf en een der rijkste en oudste cultuurgewesten des aardbodems vormt. De Ganges stroomt eerst in eene zuidelijke en daarna in eene zuidoostelijke rigting met weinig verval door de oude provinciën Delhi. Agra, Oudh. Allahabad, Bihar en Bengalen, en wel langs de aanzienlijke steden Cawnpore, Allahabad, Mirzapoer, Benares, Patna, Bhagelpoer en Radsjamahal. Bij laatstgemelde nadert zij tot een uitlooper van het zuidelijke hoogland en wendt zich zuidwaarts naar de golvende lage vlakte van Bengalen, waar zij zich na een loop, die in regte rigting eene lengte van 206 en met de kronkels eene van 350 geogr. mijlen heeft, in talrijke armen verdeelt, welke zich met die der Brahmapoetra vereenigen, zoodat zij zamen de grootste delta der aarde vormen, eene oppervlakte beslaande van 800 geogr. mijl. De meest westelijke der 8 hoofdarmen is de zuidwaarts stroomende Bhagarathi of Hoogly, op wier oever Calcutta zich verheft, — de middelste de Hoeringottah, — en de meest oostelijke en breedste de zuidoostwaarts loopende Padda, ook Ganges genaamd, wier middelste tak zich uitstort in den mond der Brahmapoetra. Tusschen al die armen vindt men zorgvuldig bebouwde, hier en daar ingedijkte landen, verder naar zee weelderig besproeide wildernissen; daar is de zetel en, naar men meent, de geboorteplaats der cholera.
In het zuiden van deze delta, ontstaan door den strijd tusschen de wateren der zee en der rivieren, liggen de hoogst ongezonde Soenderboends, een doolhof van veranderlijke moerassen, kanalen, slijk- en zand-eilanden, met digte struiken en ontoegankelijke wouden bedekt. Het water van de Ganges begint tegen het einde van Mei te klimmen, bereikt meestal in September zijne aanzienlijkste hoogte en overstroomt jaarlijks de oeverlanden, evenals de Nijl. De Ganges ontvangt een 20-tal groote rivieren, namelijk op den linkeroever de Ram-Ganga (80 geogr. mijl lang), de Goemti (104½ mijl), de Gogra (132 mijl), de Gandaki (90 mijl), de Bhagmoetti, Mahananda, Tista, Karatoja enz., — en op den regteroever de Kalli-Naddi, de Dsjamna (de aanzienlijkste van alle), welke zich bij Allahabad met haar vereenigt, nadat zij met de Ganges het Indische Mesopotamië (tusschen 2 rivieren gelegen land) gevormd heelt, enz. Het stroomgebied van de Ganges beslaat 19600 geogr. mijl, en met dat van de Brahmapoetra 30600 geogr. mijl. Verbazend groot is de door haar aangevoerde watermassa, daar zij bij Benares, 165 geogr. mijl van den mond der Hoogly, in het drooge jaargetij 4000 Ned. el breed en 10 Ned. el diep, en in den regentijd 9000 Ned. el breed en 17 Ned. el diep is. Men berekent haren gemiddelden jaarlijkschen wateraanvoer op ruim 800000 millioen Ned. kubieke ellen, waarbij zich een twintigduizend millioen Ned. kub. ellen vaste stoffen bevinden. De rivier is voor vlotten bevaarbaar tot aan Hardwar, terwijl de vaart met ijzeren stoombooten zich uitstrekt tot aan Gharmaktisar, 192 geogr. mijl boven Calcutta en 85 geogr. mijl boven Allahabad.
De scheepvaart is levendig tot Cawnpore, 34½ geogr. mijl boven Allahabad; verder opwaarts vindt men in de rivier vele ondiepten en stroomversnellingen, die er in het drooge jaargetijde het verkeer te water moeijelijk maken. De Ganges is de slagader van geheel Bengalen en van de noordwestelijke provinciën; zij was voor de Britten de groote heirweg, waarvan zij ter verovering van Indië gebruik maakten. Van niet minder belang is deze rivier voor den handel en voor het onderling verkeer, en zij blijft zulks in menig opzigt, hoewel door haar dal een spoorweg geopend is van Calcutta naar Delhi. Zoowel tot bevordering der scheepvaart, als inzonderheid ter besproeijing van bovenvermeld Indisch Mesopotamië is in 1848 een aanvang gemaakt met het graven van het groote Gangeskanaal, waarvan de lengte bepaald is op 176 geogr. mijl. Het loopt van Hardwar zuidwaarts tot in de nabijheid van Aligar, en van hier met een tak naar de Ganges bij Cawnpore, en met een anderen tak over Etawah en bij Hamirpoer in de Dsjamna.
De Ganges is de heilige stroom der Hindoes. Volgens de „Ramayana” ontstond zij doordien, ten gevolge van een gebed van den vromen Baghirathas, de nymf Ganga, de oudste dochter van Himawan of Himalaya, bewogen werd, om uit den hemel op aarde neder te dalen. Hierom wordt haar water als heilig beschouwd, en de oeverbewoners zijn verpligt, zich op bepaalde dagen daarin te baden. Ook trekken velen derwaarts ter bedevaart, — vooral naar hare bronnen. Wie op haren oever sterft of vóór zijn dood haar water drinkt, behoeft niet naar de aarde terug te keeren, om er de zielsverhuizing voort te zetten. Daarom brengt men stervenden derwaarts, geeft hun van dat water te drinken en vertrouwt het stoffelijk overschot aan den stroom. Zij, die op aanmerkelijken afstand van de rivier gevestigd zijn, bewaren het water van deze rivier in koperen flesschen, om het bij de nadering des doods te drinken, en laten, zoo zij hiertoe de middelen bezitten, hunne lijken verbranden en de asch in de Ganges werpen.