Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Fallmerayer

betekenis & definitie

Fallmerayer (Philipp Jakob), een Duitsch geschiedschrijver en reiziger, geboren den lOden December 1791 te Tchötsch bij Brixen, was de zoon van een behoeftigen landman, kwam door de hulp van anderen op eene school te Brixen, maar verliet in 1809 heimelijk deze inrigting en begaf zich naar Salzburg. Hier legde hij zich toe op de godgeleerdheid en op de geschiedenis. Daarna bezocht hij de universiteit te Landshut, waar hij eerst in de regten studeerde, doch zich weldra bij de letteren en geschiedenis bepaalde. In den zomer van 1813 nam hij als onderofficier dienst, en streed bij Hanau en elders.

Na den eersten Vrede van Parijs bleef hij bij het occupatie-leger op den linkeroever van de Rijn, doch bij het hervatten van den oorlog zag hij zich geplaatst bij den generalen staf. Toen hij na het sluiten van den tweeden Vrede te Landau kwam, ontwaakte de voormalige lust tot studie. Nadat hij in 1818 zijn ontslag had genomen uit de dienst, werd hij eerst leeraar aan het gymnasium te Augsburg, daarna aan het progymnasium te Landshut, en in 1826 hoogleeraar aan het lycéum aldaar. In 1831 vergezelde hij den Russischen generaal, graaf Ostermann-Tolstoy op eene reis naar het oosten, bezocht Egypte, Palaestina, Syrië, Cyprus en Rhodus, vertoefde geruimen tijd te Constantinopel, en keerde over Griekenland en Napels naar zijn vaderland terug. Hier was zijne betrekking reeds vervuld. Wél werd hij in 1835 lid van de Académie van Wetenschappen te München, maar hij vroeg er vruchteloos verlof om voorlezingen te houden aan de universiteit. Hij kon zich in het algemeen weinig vereenigen met den geest van zijn tijd, zoodat hij in 1836 München verliet en eene reis deed door het zuiden van Frankrijk, en voorts naar Florence, Rome en Pisa, waarna hij 4 jaar doorbragt te Genève bij graaf Ostermann-Tolstoy. In 1840 ging hij nogmaals naar het Oosten; hij trok langs de Donau naar de Zwarte Zee, naar Trebisonde en Constantinopel, en bezocht vervolgens den berg Athos, Macedonië, Thessalië en een groot gedeelte van Griekenland.

Hij leverde schetsen van die togten in de „Allgemeine Zeitung” én in zijne „Fragmenten aus dem Oriënt (1845, 2 dln)”. Hij volbragt juist eene derde reis over Konstantinopel, Broessa en den Olympus naar Palaestina, Syrië en Klein-Azië, toen de onlusten van het jaar 1848 hem terugriepen naar zijn vaderland. München zond hem naar het Parlement te Frankfort, waar hij plaats nam in het linker centrum. Zelfs volgde hij het Parlement later naar Stuttgart, zoodat hij den leerstoel verloor, die hem kort te voren te München was toegekend. Nu werd hij door de policie opgespoord, zoodat hij zich als een staatkundig balling in Appenzell en St.

Gallen vestigde, totdat de amnestie van 1850 hem veroorloofde, om naar Duitschland terug te keeren. Meestal vertoefde hij te München, en hij overleed aldaar plotselijk in den nacht van den 25sten op den 26sten April 1861. Van zijne werken noemen wij nog: „Geschichte des Kaisersthums Trapezunt (1831)”, — „Geschichte des Halbinsel Moria im Mittelalter (1830—1836, 2 dln)”, — „Das albanesische Element in Griecheuland (1857—1860, 3 afdeelingen)”, — en „Denkschriften”. Zijne „Gesammelte Werke” zijn in 1861 in 3 deelen uitgegeven.

< >