Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Estremadura

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Eene Portugésche provincie, in het midden des lands gelegen. Zij grenst ten noorden aan de provincie Beira, ten oosten en zuiden aan Alemtejo, en ten westen aan den Atlantischen Oceaan, en telt op bijna 390 □ geogr. mijlen nagenoeg 837.000 inwoners (1868).

De Taag (Tajo) verdeelt dit gewest in 2 nagenoeg gelijke deelen, van welke het noordelijke, als het westelijk uiteinde van het Castiliaansche Scheidingsgebergte dragend, zeer bergachtig is en door de Zezere, de Soure en de Lis besproeid wordt. Het midden van deze bergstreek bevat een overvloed van fraaije natuurtooneelen. Het zuidelijk deel is doorsneden van de Zatas en den Canha, zijrivieren van de Taag, en van de Sadao, die zich uitstort in den Oceaan. Hier strekken ten zuiden en zuidoosten van de Taag de barre vlakten en heidevelden van Setuval zich uit, alsmede verder noordwaarts de kale hoogvlakte van Cemas de Ourem, wier bodem uit wit zand bestaat.

Dergelijke woestenijen vindt men ook in het noorden bij Leiria en Pombal. De kust is op sommige plaatsen vlak en zandig, zooals bij Lissabon, doch elders hoog en steil, inzonderheid in het zuiden tusschen kaap Espichel en Setuval. In dit gewest heerscht een uitmuntend klimaat, waar de hitte door den zeewind getemperd wordt, doch aardbevingen schokken er dikwijls den bodem.

Men heeft er onderscheidene nuttige delfstoffen, vooral kopererts, doch zij zijn grootendeels nog onaangeroerd. Ontgonnen zijn er alleen de goudmijnen van Ardissa op het gebied van Almada en de ijzererts-groeven van Pedrogao Grande in het noorden. Bij de Sadao en in de omstreken van Setuval delft men groote hoeveelheden zeezout. Ook zijn er vele minerale bronnen, en onder deze zijn die van Torres Vedras, van Caldas da Rainha en van Gaieiras, als warme bronnen, het meest beroemd. De grond is er over het geheel vruchtbaarder dan in de overige gewesten, doch de bevolking zeer ongelijk verdeeld.

De omstreken van Lissabon, van Setuval en de vlakten op den regteroever van de Taag zijn bezaaid met dorpen en hoeven, en de land- en tuinbouw hebben die oorden in een paradijs herschapen, terwijl elders onafzienbare vlakten geheel en al onbewoond zijn en vruchtbare landen enkel tot weilanden dienen. Naauwelijks de helft van den grond is door den landbouw in bezit genomen. De vruchtbaarheid langs de oevers van de Taag is er ongemeen groot. Daar groeijen de belangrijkste boomvruchten en groenten van Europa met eene verbazende weligheid. Beroemd zijn er de zuidelijke vruchten en de wijnsoorten, en ook de dadelpalm heeft er een nieuw vaderland gevonden. De bergen zijn er meestal van plantengroei ontbloot, met uitzondering van den boschrijken Serra de Cintra en d’Arrabida. Daarentegen vindt men de heuvels nabij de kust met eikenboomen bedekt. Het grootste bosch is er het Pinhal del Rei (Pijnboomwoud des Konings), door koning Diniz in de 13de eeuw geplant, zich uitstrekkende over eene oppervlakte van 10.000 Nederlandsche bunders, en met een houtvoorraad, die geschat wordt op eene waarde van 30 millioen francs.

De inwoners van Estremadura zijn de beschaafdste en welgemaakste, maar door den invloed der hoofdstad tevens de ligtzinnigste van geheel Portugal, — vooral de vrouwen worden er voor schoon gehouden. Landbouw en veeteelt lijden er door gebrek aan zorg en vlijt, en de nijverheid vindt er nagenoeg geene schuilplaats. Alleen te Lissabon zijn fabrieken, en ook de handel is uitsluitend aldaar en te Setuval te zoeken. De voornaamste artikelen van uitvoer zijn zout, soda en zuidelijke vruchten. Meer dan in eenig ander gewest van Portugal vindt men er goede kunstwegen, en men heeft er ook onderscheidene spoorwegen, zooals van Lissabon naar Santarem, naar Cintra, van Barreiro naar Vendas Novas en vandaar naar Setuval enz. Dit gewest is verdeeld in de 3 districten Lissabon, Santarem en Leiria.

Estremadura, eene voormalige provincie van Spanje. Zij grenst ten noorden aan Leon, ten oosten aan Nieuw-Castilië, ten zuiden aan Andalusië en ten westen aan Estremadura in Portugal, en telde in 1857 op 788 1/3 □ geogr. mijl ruim 707.000 inwoners. Het land is eene voortzetting der hoogvlakte van Nieuw-Castilië en wordt van 2 groote rivieren, de Taag en de Guadiana, doorsneden.

Ten noorden van de Taag verheft er zich als grensmuur naar de zijde van Leon het Castiliaansche Scheidingsgebergte met den hoogen Sièrra de Gredos (6500 Ned. el), den Sièrra de Bejar (1600 Ned. el), Sièrra de Gata (2300 Ned. el), enz. Tusschen de Taag en de Guadiana verrijst het gebergte van Estremadura, dat bij eene lengte van 60 eene breedte van 2 tot 12 geogr. mijl bezit, als eene met verspreide toppen gekroonde bergvlakte; van die toppen is de Sièrra de Guadelupe ongeveer 1600 en de Sièrra de Montanches 1000 Ned. el hoog.

Eene andere keten van alleenstaande berggevaarten loopt langs den linkeroever van de Taag, een aanvang nemende met den Sièrra de la Moheda (1300 Ned. el hoog). Tusschen die beide ketens vindt men de middelste hoogvlakte van Estremadura. Het land ten zuiden van de Guadiana, naar de zijde der Sièrra-Morena, is gedeeltelijk heuvelachtig en gedeeltelijk vlak, en de rotsgevaarten bestaan er uit graauwaklei, kwarziet enz.

De voornaamste rivieren, behalve de twee genoemde, zijn in dit landschap de Tintar, de Alagon, de Rio del Monte, de Salor en de Sever, die naar de Taag stroomen, en de Ruécas, de Gevora, de Guadalema, de Zuja, de Ortigas, de Guadamel, de Malachel en de Guadajira, die zich naar de Guadiana spoeden. Het klimaat is er zeer warm, en des zomers ziet men vruchteloos uit naar de verkwikking van den regen, terwijl er een sterke dauw den bodem bevochtigt en aanleiding geeft tot het ontstaan van koortsen.

In November omhullen de bergkruinen er zich met sneeuw, doch het is er des winters geenszins guur. De grond is er over het geheel zeer vruchtbaar, maar wacht er op vele plaatsen op ontginning, terwijl hier en daar bij de oevers van de Taag of aan de helling van het Scheidingsgebergte groote bosschen van kurk-eiken en andere loofboomen worden aangetroffen.

De bevolking is er zeer ongelijk verdeeld, en dit gewest, in de dagen der Mooren ongemeen bevolkt en vruchtbaar, behoort thans met La Mancha tot de armoedigste gedeelten van Spanje. De oorzaak van dien achteruitgang ligt vooral daarin, dat het midden- en zuidelijk gedeelte van Estremadura sedert eeuwen de weide is geweest der omdolende merino-schapen, zoodat er aan landbouw niet te denken viel. Er is echter wel uitzigt, dat de spoorweg, van Madrid door Estremadura naar Lissabon loopend, na het eindigen van den tegenwoordigen burgeroorlog (1873), veel zal bijdragen tot ontwikkeling van een gewest, dat zich door eene groote vruchtbaarheid onderscheidt, te meer daar de voorregten der herders en der eigenaars van schapen reeds opgeheven zijn.

De belangrijkste voortbrengselen van den landbouw zijn er tarwe en rogge. Hier en daar wint men olijvenolie en wijn. Groot is er voorts de zwijnenteelt, en in het gebergte fokt men geiten, schapen en muildieren. De bergen omsluiten er een overvloed van metalen en andere nuttige delfstoffen. — De bewoners van Estremadura vormen een gemengd ras, afkomstig van de West-Gothen, Spanjaarden enz.; zij onderscheiden zich door hunne deftigheid en door hunne weinige gezelligheid. Het volk is ruw, maar welwillend, eerlijk, onbaatzuchtig, gastvrij, bescheiden en dapper.

Dit landschap is sedert 1833 verdeeld in de provinciën Bádajos en Caceres, van welke de eerste de zuidelijkste, kleinere, en de tweede de noordelijke, grootere helft inneemt.