Onder dezen naam vermelden wij:
John Elphinstone, een Russisch admiraal. Hij werd geboren in het graafschap Stirlingshire omstreeks het jaar 1720, nam dienst bij de marine en stond reeds bij de expeditie naar Havanna (1762) bekend als een uitstekend zee-officier. In 1769 kwam hij als vice-admiraal bij de Russische vloot, werd belast met de algemeene werkzaamheden bij de marine en ging in 1770 met twee divisiën tegen de Turken onder zeil. Na eenige kleine gevechten bij Cerigo en tusschen Hydria en Spezzia, en na de vernietiging van het Turksch eskader in de baai van Tsjesme, wilde hij in de Dardanellen stevenen en, wegens zijne aan de Keizerin verpande belofte, Constantinopel in brand steken; doch de admiraal, graaf Orlof, zond hem het bevel, om zich met de vloot naar Tenedos te begeven. Niettemin drong hij onder het vuur der strandbatterijen met één schip in de zee-engte door, maar leed kort daarna schipbreuk op eene zandbank bij Lemnos. Nu spoedde hij zich naar Petersburg, om tegen Orlof eene klagt in te dienen, doch daar hij weinig gehoor vond, keerde hij naar Engeland terug, waar hij in 1775 overleed.
Georg Elphinstone, viscount Keith, een Britsch admiraal. Hij werd geboren in 1747, trad op 11-jarigen leeftijd in zeedienst, onderscheidde zich in den oorlog met Noord-Amerika, en voerde in 1793 bevel voor Toulon, waar hij het fort Lamalgue verdedigde. In 1795 veroverde hij als schout-bij-nacht de Kaap de Goede Hoop en maakte zich in de Saldanhabaai meester van de Hollandsche vloot onder Lucas. Dientengevolge werd hij in 1797 tot pair van Ierland en baron Keith benoemd. In 1800 was hij belast met het commando in de Middelandsche zee, bombardeerde Genua, bragt als admiraal het leger onder Abercrombie naar Egypte en bewees hier belangrijke diensten. In 1804 deed hij eene verkenning langs de kust van Frankrijk, voerde tot 1807 bevel in de Oostzee en tot 1814 in het Kanaal, waar hij het vertrek van Napoleon naar St.-Helena bespoedigde, werd verheven tot viscount Keith, en overleed in 1823.
Mount-Stuart Elphinstone, een Britsch staatsman, geboren in 1778. Hij was een jonger zoon van den Schotschen lord Elphinstone, kwam op 18-jarigen leeftijd als cadet in dienst bij de Oost-Indische compagnie en werd weldra attaché bij een gezantschap naar een Indisch Hof, waarna hij als adjudant van den lateren hertog van Wellington dezen in den slag van Assye ter zijde stond. Toen men zich na den Vrede van Tilsit met een inval der Russen en Franschen in Indië bedreigd zag, werd Elphinstone naar Kaboel gezonden, en hij sloot een tractaat van bondgenootschap met de Afghanen. De voornaamste vrucht van dien togt was echter zijn merkwaardig boek „Account of the kingdom of Cabul (1815, 3de uitgave 1842)”. In 1816 werd hij resident aan het Hof der Peisjwah, en toen deze Engeland den oorlog verklaarden, redde hij ter naauwernood zijn leven, waarna hij deel nam aan den slag van Kirkee, die een einde maakte aan het rijk der Mahratten. In 1820 werd hij gouverneur van Bombay en bekleedde die betrekking gedurende 7 jaar op eene loffelijke wijze.
Hij zorgde voor den aanleg van straten, voor de stichting van scholen, en verbeterde de regtspleging. Bij zijn vertrek werd hij door de inboorlingen als op de handen gedragen, en ter zijner eer verrees het Elphinstone-collége te Bombay. In Engeland hield hij zich voorts bezig met het schrijven eener „History of India (1841, 2 dln, 4de uitgave 1864)’’, waardoor hij den naam verwierf van den „Tacitus der Indische geschiedschrijvers”. Het stadhouderschap in Indië en te Canada wees hij van de hand, doch hij was altijd bereid om de regéring met zijn raad bij te staan. Hij overleed op zijn buitenverblijf Hookward-park in Surrey den 20sten November 1859.