Dupont. Onder dezen naam vermelden wij:
Jacques Charles Dupont, bijgenaamd de l’Eure, een uitstekend Fransch staatsman, geboren den 27sten Februarij 1767 te Neubourg in Normandië, werd in 1789 advocaat bij het Parlement in deze provincie, bekleedde gedurende de Revolutie en het Keizerrijk verschillende betrekkingen, werd ook lid van den Raad van Vijfhonderd, en was in 1811 voorzitter van het geregtshof te Rouen.
In 1813 werd hij lid van het Wetgevend Ligchaam, en zag zich aldaar tot vice-president benoemd, toen Lodewijk XVIII na den val van Napoleon de leden bijeen riep. Gedurende de Honderd Dagen werd Dupont door het departement Eure naar de Kamer van Vertegenwoordigers gezonden. Als tweede vice-president ontwierp hij na den slag van Waterloo het protocol, waarin de Vergadering protesteerde tegen alle maatregelen der Verbondene Mogendheden, die de onafhankelijkheid van Frankrijk bedreigden, waarna hij tot zijn ambt te Rouen terugkeerde.
Weldra zonden zijne medeburgers hem weder naar de Kamer, waar hij in 1817 door zijne oppositie zijne regterlijke betrekking verloor. In 1824 werd hij afgevaardigde voor Parijs en behoorde steeds tot de liberale minderheid. Na de omwenteling van 1830 zag hij zich belast met de portefeuille van Justitie, doch na verloop van 6 maanden nam hij zijn ontslag, even als Lafayette, en plaatste zich weder op de banken der oppositie. De dood van zijn neef Dulong, die in 1834 door generaal Bugeaud in een tweegevecht werd doorschoten , trof hem zóó diep, dat hij zijn mandaat als volksvertegenwoordiger nederlegde.
Later werd hij herkozen, en hij was lid der Kamer bij het uitbarsten der Februarij-omwenteling van 1848. Gedurende de zitting van 24 Februarij, toen de voorstanders van het Regentschap de vlugt hadden genomen, plaatste Dupont zich op den voorzitterszetel en wist door zijn gezag de woede des volks tot bedaren te brengen, zoodat het mogelijk werd, eene voorloopige regering te benoemen, waarvan hij voorzitter werd. Door Evreux en Parijs werd hij tot lid der Constituante gekozen; hij nam deel aan den arbeid dezer Vergadering, maar verliet daarna, onder den last der jaren gebogen, het staatkundig tooneel. Hij overleed den 3den Maart 1855 op zijn buitenverblijf Rougepierre in Normandië, en zijne staatkundige vrienden noemden hem den Aristides van het Fransche liberalismus.
Pierre, graaf Dupont, bijgenaamd de l’Etang, een Fransch generaal, geboren den 14den Julij 1765 te Chabanais. Opgeleid voor de artillerie, werd hij eerst geplaatst bij het Fransche legioen in Holland, en in 1791 bij de Fransche armée, waar hij als adjudant van generaal Dillon eene aanstelling ontving bij het noorderleger.
Toen Dillon in April 1792 op den door Dumowiez bevolen terugtogt van Doornik vermoord werd, verdedigde Dupont zijn generaal en werd zwaar gewond. Later redde hij als stafofficier door zijne kloeke maatregelen Duinkerken, toen deze stad door York overrompeld werd, en ontving den rang van brigade-generaal. In 1793 nam hij zijn ontslag, om zich aan de stormen der Omwenteling te onttrekken, en werd onder het Directoire bestuurder van het topographisch bureau.
Na den 18den Fructidor verloor hij zijne betrekking, doch onderscheidde zich in den slag bij Marengo. Als gouverneur van Piémont drong hij in 1800 in Toscane, waar hij een voorloopig bewind oprigtte, en versloeg de Oostenrijkers bij Pozzolo. Nadat hij in 1804 door den Keizer in den gravenstand opgenomen was, nam hij deel aan den veldtogt in Duitschland en droeg in 1807 niet weinig bij tot de overwinning bij Friedland.
In 1808 voerde hij bevel over eene divisie in Spanje, waar hij bij Baylen capituleerde. Napoleon, die hierover zeer verstoord was, deed hem in hechtenis nemen en hield hem gevangen tot in 1813. Eerst na den terugkeer der Bourbons trad hij weder in werkelijke dienst en aanvaardde in 1814 de portefeuille van Oorlog.
Daarna kwam hij aan het hoofd eener divisie, — ook na den tweeden val van Napoleon. In 1815 zond het departement Charente hem naar de Kamer van Afgevaardigden, en hij hield er bijna onafgebroken zitting tot aan de Julij-omwenteling. In 1835 kwam hij op pensioen, en overleed te Parijs den 16den Februarij1838.
Pierre Dupont, een Fransch lierdichter. Hij werd geboren te Lyon den 23sten April 1838, was aanvankelijk bestemd voor den geestelijken stand, doch werd achtereenvolgens leerling bij een zijdewever, klerk bij een notaris en bediende bij een bankier. In 1839 ging hij naar Parijs en plaatste legitimistische oden in de „Gazette de France” en in de „Quotidienne”. Zijn gedicht „Les deux anges (1842)” werd door de Académie bekroond en hij kreeg eene betrekking bij de „Dictionnaire de l’Académie”, waaraan hij tot in 1847 medewerkte. Toen verwierf hij door zijn lied „Les boeufs (1846)” en door 5 andere onder den titel „Les paysans et les paysannes” eene ongemeene populariteit.
Later bragten eenige liederen met socialistische droomerijen hem in een moeijelijken toestand, zoodat hij zich een half jaar verborgen hield. Men ontdekte echter zijne schuilplaats, en hij werd voor den tijd van 7 jaar naar Lambessa verbannen. Men verwierf intusschen genade voor den dichter, die zich daarna van staatkundige bemoeijingen onthield. Hij is dichter en componist te gelijk door zijn natuurlijken aanleg, en zelf zong hij zijne liederen in 1848 in de clubs, waarna zij meermalen verzameld en uitgegeven zijn onder de titels: „Cahier des chansons”, — „La muse populaire”, — en „Chants et chansons (1850— 1854)”.
Pierre Samml Dupont, bijgenaamd de Nemours, een bekend staathuishoudkundige. Hij werd geboren te Parijs den 14den December 1739, studeerde in de letteren en werd voorts een aanhanger der oeconomisch-philanthropische school van Quesnay.
In de meening, dat alleen de landbouwers de voortbrengende klasse vormen, redigeerde hij in dien geest het blad „Les éphémérides du Peuple” en zette zijne gevoelens stelselmatig uiteen in zijne „Physiocratie ou constitution naturelle du gouvernement le plus avantageux au genre humain (1768, 2 dln)”. Door de regéring vervolgd, verliet hij zijn vaderland, doch keerde derwaarts terug, toen Turgot minister van financiën werd.
Deze begunstigde hem met eene ondergeschikte betrekking, welke ijp na den val van dien staatsambtenaar verloor. Nu wijdde hij zich aan de beoefening der wetenschappen, totdat Vergennes hem opdroeg, om met den Engelschen commissaris Hutton te onderhandelen over de onafhankelijkheidsverklaring der Vereenigde Staten en over een handelsverdrag. Onder Colonne werd hij lid van den staatsraad, — later zag hij zich benoemd tot secretaris der Staten-Generaal, en vervolgens gekozen tot afgevaardigde naar de Nationale Vergadering.
Hij voerde een hevigen strijd tegen de uitgifte van papieren geld, omdat dit geene innerlijke waarde heeft, en kocht zelf eene drukkerij, om een blad uit te geven tot het stuiten van den stroom der Revolutie. Om die reden werd hij als een reactionair beschouwd, zoodat hij in 1792 veiligheid moest zoeken op het land, waar hij zijne „Philosophie de l’univers (1799, 3de uitgave)” opstelde.
Zijne schuilplaats werd ontdekt, doch de val van Robespierre redde hem van de guillotine. Een jaar daarna was hij lid van den Raad der Ouden; hier verzette hij zich zóó krachtig tegen de Democratische partij, dat hij zich na den 18den Fructidor naar Noord-Amerika moest begeven. De 18de Brumaire bragt hem weder naar zijn vaderland, waar hij het bestuur op zich nam der bank van de Kamer van Koophandel en de uitbreiding der wetenschap bevorderde.
In 1814 werd hij secretaris van het Voorloopig Bewind, en Lodewijk XVIII benoemde hem tot staatsraad. Na den terugkeer van Napoleon nam hij wederom de wijk naar Amerika, waar hij met zijne zonen belangrijke nijverheidsondernemingen aan de Delaware deed verrijzen. Hij overleed den 6den Augustus 1817. Zijne kleine geschriften zijn verzameld en uitgegeven onder den titel „Opuscules morales et philosophiques retirées de différents journaux (1805)”.