Duncker. Onder dezen naam vermelden wij:
Karl Duncker, een verdienstelijk Duitsch boekhandelaar, geboren te Berlijn den 25sten Maart 1781. Hij werd met Humblot eigenaar van den boekhandel van Frölich te Leipzig, en zette die zaak na den dood van Humblot (1828) met goed gevolg voort. In 1824 werd hij benoemd tot voorzitter der beursvereeniging te Leipzig en ontwierp daarvoor met Perthes een nieuw reglement. Leipzig schonk hem het eereburgerschap en in 1838 werd hij door de Pruissische regéring benoemd tot lid eener commissie van deskundigen in zake van den boekhandel te Berlijn. Hij overleed den 15den Julij 1869.
Maximilian Wolfgang Duncker, een Duitsch geschiedschrijver en een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Berlijn in 1812, studeerde te Bonn en te Berlijn, doch werd in de zaak der „Burschenschaften” gewikkeld en tot 6 jaar vestingstraf veroordeeld. Intusschen kwam hij na 6 maanden op vrije voeten en ontving verlof, om zich te Halle als privaatdocent in de geschiedenis te vestigen. In 1842 werd hij benoemd tot buitengewoon hoogleeraar en was vervolgens werkzaam als lid van de redactie der „Allgemeine Literaturzeitung”.
Als lid der Duitsche Nationale Vergadering van 1848 behoorde hij tot het regter centrum, en in het Volkshuis te Erfurt en in de Kamer te Berlijn tot de oudliberalen. Daar het ministérie hem niet wilde toestaan, aan een beroep naar Kiel gehoor te geven, en evenzeer weigerde, hem tot gewoon hoogleeraar te Halle te benoemen, begaf hij zich in 1857 als hoogleeraar naar Tübingen. Spoedig echter verliet hij deze stad, om eene ambtenaarsbetrekking bij het Pruissische ministérie Hohenzollern te aanvaarden, en in 1861 zag hij zich benoemd tot advisérend raadsheer van den Kroonprins.
Zijn hoofdwerk is „Geschichte des Alterthums”, van welks eerste en tweede deel reeds eene 3de uitgave bestaat. Van zijne overige geschriften noemen wij: „Origines Germanicae (1840)”, — „Die Krisis der Reformation (1846)”, — „Zur Geschichte der Deutschen Reichsversammlung (1849)”, — „Heinrich von Gagern (1850)”, — en „Vier Monate auswärtiger Politik (1851). Sedert 1867 is hij directeur van het Pruissische Staatsarchief.
Hermann Duncker, een broeder van den voorgaande, sedert 1846 lid van den gemeenteraad, en sedert 1856 syndicus van den magistraat te Berlijn. Hij was in 1848 lid der Nationale Vergadering en vertegenwoordigde van 1858 tot 1861 Berlijn in het Huis van Afgevaardigden.