Een Zwitsersch staatsman en regtsgeleerde, geboren in 1822 te Affoltern in het kanton Zürich, studeerde te Bern, Heidelberg en Zürich in de regten, werd auditeur bij de regtbank te Zürich, en zag zich in 1846 benoemd tot plaatsvervangend kantonregter, terwijl hij vervolgens de betrekking bekleedde van directeur der policie en daarna die van lid en voorzitter van het Bondsgeregt.
Als staatsman was hij een ijveraar der liberale partij. In 1847 werd hij gekozen tot lid van den Grooten Raad in zijn kanton, en meermalen met het voorzitterschap belast. Met zijne staatkundige vrienden streed hij zoowel tegen de conservatieven als tegen de sociaaldemocraten, en over deze laatsten behaalde hij eene volkomene overwinning. In den Grooten Raad werd hij in 1855, als opvolger van Escher, regeringspresident, directeur van onderwijs en lid van den kerkeraad. Hij bevorderde den aanleg van den spoorweg van Zürich naar Lucern. In 1849 door het district Zürich afgevaardigd naar den Nationalen Raad, werd hij er in 1854 tot voorzitter gekozen.
Vervolgens werd hij lid van den Raad der Standen, alwaar men hem desgelijks het voorzitterschap opdroeg en bijna altijd tot lid der belangrijkste commissiën benoemde. In 1861 werd hij lid en in 1864 voorzitter van den Zwitserschen Bondsraad. In die betrekking was hij een voorstander van het Zwitsersch-Fransche handelsverdrag en van de emancipatie der Israëlieten. Ook had hij zich te voren reeds verdienstelijk gemaakt door de bewerking van een wetboek voor handels- en wisselregt. Tevens blijkt zijne bekwaamheid als regtsgeleerde uit het werk „Entwurf eines Strafgesetzbuch für den Canton Zürich mit einer erläuternden Einleitung (1855)”.