Djambi of Jambi is de naam van een rijk op de oostkust van Sumátra, hetwelk onderworpen is aan den Sultan van Palembang. Het land is langs de kust laag en moerassig en doorsneden van talrijke, voor praauwen bevaarbare rivieren, welke zich in de Djambi-rivier ontlasten. De bodem is er vruchtbaar en meerendeels met digte bosschen bedekt.
Men verbouwt er vooral tabak, suikerriet, maïs en koffij. De voormalige Sultan van Djambi is in 1858 door het Nederlandsch gouvernement vervallen verklaard van den troon, en dit vonnis is in genoemd jaar door eene militaire expeditie ten uitvoer gelegd. Thans behoort het in een administratief opzigt onder Palembang, en de inwoners, ten getale van omstreeks 6000 en tot de Maleijers behoorende, drijven handel in stofgoud, peper, rotan, drakenbloed, benzoë en tin.
De rivier van dien naam ontspringt in de Padangsche Bovenlanden, kronkelt voorwaarts in eene noordoostelijke richting en stort zich uit in de Straat van Banka. Zij is bij de hoofdstad ongeveer 6 Ned. el diep en ontvangt in den regentijd bij eene dubbele breedte eene meerdere hoogte van 5 Ned. el. — Gemelde hoofdstad, desgelijks Djambi genaamd, ligt op de beide oevers der rivier en telt 3000 inwoners. Men vindt er een fraai paleis van den Sultan; de huizen der Arabische wijk zijn van planken en met pannen gedekt, en de overige woningen zijn meerendeels hutten, terwijl er ook op vlotten gebouwd zijn. Men ziet er voorts veel beeldhouwwerk der Hindoes.