Dingelstedt (Franz), een verdienstelijk Duitsch dichter, werd geboren den 30sten Junij 1814 in Opper-Hessen, studeerde te Marburg, was eerst aan scholen werkzaam, nam in 1841 zijn ontslag, schreef te Augsburg opstellen voor de „Algemeine Zeitung” en reisde naar Parijs, Londen, Nederland en België. Hij stond gereed om zich van Weenen naar het Oosten te begeven, toen de Koning van Würtemburg hem tot hofraad en bibliothecaris te Stuttgart benoemde.
In 1850 ging hij als intendant van den Hofschouwburg naar München, waar hij met grooten ijver voor het tooneel werkte, doch in 1857 ontslagen werd, waarna hij als intendant-generaal van de Hofkapel en van den Hofschouwburg naar Weimar trok. Hier voerde hij de historische drama’s van Shakspere ten tooneele. In 1867 belastte hij zich met de directie van de Keizerlijke opera te Weenen, waar onder zijne leiding het nieuwe gebouw in 1869 geopend werd.
In 1870 zag hij zich benoemd tot Keizerlijk hofraad en tot directeur van den Hofschouwburg. In het jaar 1867 had de Koning van Beijeren hem wegens zijne verdiensten omtrent het tooneel in den erfelijken adelstand opgenomen. Reeds in 1836 was hij opgetreden als dichter en novellist, doch eerst zijne „Liedereines kosmopolitischen Nachtwachters (1840, 2de uitgave 1842)” maakten opgang.
Grooten roem verwierf hij voorts door zijne „Gedichten (1845, nieuwe uitgave 1858)”, alsmede door zijn „Nacht und Morgen (1851)”. Minder bekend zijn de novellen van Dingelstedt, zooals „Unter der Erde (1840 2 dln)” — „Heptameron (1842, 2 dln)”, — „Sieben friedliche Erzählungen (1844. 2 dln), — „Novellenbuch (1856)”, — en „Die Amazone (1867, 2 dln)”. Voorts schreef hij „Wanderbuch (1839—1843, 2 dln)”, — „Jusqu'à la mer; Erinnerungen an Holland (1847)”, — „Das Haus des Barneveldt (1850)”, enz. Ook heeft hij een aantal tooneelstukken van Shakspere vertaald voor de „Sämmtliche dramatische Werke (1867—1868, 9 dln)” van dien dichter, door hem en anderen bezorgd.