Csokonai (Michaël), een Hongaarsch dichter, geboren te Debreczin den 17den December 1774, werd in 1795 leeraar in de classieke dichtkunst aan het gymnasium in zijne geboortestad. Weldra echter verloor hij wegens ongesteldheid en wegens zijne zonderlinge luimen die betrekking, waarna hij zich naar Sárospatak begaf, om in de regten te studéren. Doch ook hierin schepte hij geen behagen, zoodat hij zich te Presburg vestigde, waar hij zich aan de dichtkunst wijdde.
Door zijne „Magyar-Musa (1797)”, — door het komisch heldendicht „Dorotya (1803)”, — door zijne Anacreontische liederen, — door zijne „Lella”, — door zijne „Oden (1805)”, — door zijne gelegenheidsgedichten (1806), — en door zijne „Lente (1802)” naar die van Kleist bezorgde hij zich grooten roem en een belangrijken invloed op de ontwikkeling der Hongaarsche letterkunde. Hij vervaardigde oorspronkelijke stukken in zijne moedertaal, en overleed den 28sten Januarij 1805. Zijne gezamenlijke werken zijn in 1813 en 1816 in 9 deelen, en later door Toldy uitgegeven (1846).