Colmar, de hoofdstad van het DuitschKeizerlijk district Opper-Elzas, is schilderachtig gelegen in eene vruchtbare vlakte aan de Lauch nabij de plek, waar deze zich met de 111 vereenigt, door een kanaal met de Rijn verbonden, en aan den spoorweg van Straatsburg naar Basel en aan den zijtak naar Münster. Men vindt er eene fraaije hoofdkerk in spitsboogstijl, eene synagoge, een geregtshof, een Keizerlijk lycéum, een Protestansch seminarium, een muséum, eene bibliotheek met 50000 deelen, en omstreeks 23000 inwoners, die aan handel en nijverheid veel welvaart ontleenen, daar deze stad de stapelplaats mag genoemd worden van alle voortbrengselen van den Elzas. In haren omtrek liggen bevallig aangelegde tuinen en wandelplaatsen, terwijl er zich trotsche fabriekgebouwen verheffen.
Zij is de geboorteplaats van den dichter Pfeffel, van den generaal Rapp en van den admiraal Bruat, wier gedachtenis er door standbeelden wordt levendig gehouden. In de middeleeuwen heette zij Columbaria, en hieruit ontstond haar tegenwoordige naam. Men vindt haar in de 8ste eeuw reeds vermeld; in 1226 werd zij eene Keizerlijke vrije rijksstad, bij den Vrede van Nijmegen (1678) kwam zij aan Frankrijk, en in 1871 is zij met den Elzas afgestaan aan het Duitsche Keizerrijk.