Chmel (Joseph), een Duitsch geschiedschrijver, werd geboren te Olmütz den 16den Maart 1798, legde er zich met den meesten ijver toe op de geschiedenis en werd op 18-jarigen leeftijd bibliothecaris van het koorheerenstift St Florian.
Een geestelijk heer, Michael Arneth genaamd, zorgde, dat hij op kosten van het stift van 1830 tot 1833 te Weenen kon vertoeven, waar hij in de Keizerlijke bibliotheek en in het huis- en staats-archief de bouwstoffen verzamelde voor zijne „Geschichte Kaiser Friedrichs IV (1840— 1843)” en in het algemeen voor de geschiedenis van Oostenrijk in de middeleeuwen. In 1834 werd hij er tweede archivaris en in 1846 vice-directeur van het archief met den titel van regéringsraad. Hij overleed den 28sten November 1858.
Groot was zijn ijver, om de bronnen der Oostenrijksche geschiedenis op te sporen en toegankelijk te maken, zooals blijkt uit vele merkwaardige geschriften. Van deze noemen wij: „Die Handschriften der K. K. Hofbibliothek zu Wien im interesse der Geschichte excerpirt (1840—1841, 2 dln)”, — Materialien zur österreichischen Geschichte (1832—40, 5 dln)”, — „Regesta chronologicodiplomatica Ruperti, regis Romanorum imperatoris (1838—1840, 12 dln)”, — „Der österreichische Geschichtsforscher (1838—1842, 3 dln)”, enz.
Bij het stichten der Keizerlijke Académie van Wetenschappen te Weenen werd op aandringen van Chmel, die terstond tot hare leden behoorde, vastgesteld, dat zij het verzamelen van oirkonden voor de geschiedenis als hare belangrijkste taak zou aanmerken. Hij werd dan ook voorzitter van eene hiertoe benoemde commissie en uitgever van het „Archiv für Kunde österreichischer Geschichtsquellen” met het later daarbij gevoegde „Notizenblatt”. Eindelijk heeft hij vele opstellen geleverd in de gedenkschriften en vergaderingsverslagen der Académie.