Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 04-07-2018

Chloriet

betekenis & definitie

Chloriet of prismatisch talkglimmer is eene delfstof, die tot het kristalstelsel met 3 en 1 assen behoort en wier kristallen zich doorgaans vertoonen in zeer dunne, 6-zijdige blaadjes, maar ook in vele andere vormen. Men vindt het gewoonlijk als bedekking van andere delfstoffen, en het is schubbig-bladerig van aard. Tevens is het zacht en taai, zoodat men de dunne blaadjes kan buigen, doch niet veerkrachtig.

Zijne hardheid bedraagt 1 tot 1,5 en zijn soortelijk gewigt 2,6 tot 2,9. Zijne kleur is gewoonlijk donker groen in verschillende nuances, en zeer dunne blaadjes zijn doorzigtig en hebben een parelmoerglans.

De kristallen uit den Oeral onderscheiden zich door eene dubbele kleur (dichroïsmus): in de rigting der assen vertoonen zij zich fraai smaragd-groen, en loodregt op de assen geel of bruinachtigrood. In het algemeen heeft men bladerig, gemeen, schilferig en aardachtig chloriet. In afzonderlijke kristallen komt het zelden voor, maar in schilferigen of leivormigen toestand vormt het geheele gebergten in Tyrol, Zwitserland, Stiermarken enz.

Het onderzoek heeft bewezen, dat men den naam chloriet aan eene uitgebreide familie van silicaten geeft, die alle verbindingen zijn van waterhoudende magnésia-silicaten met leem, ijzer-oxydule en jjzeroxyde, wier zamenstel men niet in ééne formule kan uitdrukken. In eene kolf verhit, geven zij waterdroppels, — voor de blaasbuis gaan zij in blaadjes uiteen, worden wit, bruin of zwart en zijn min of meer smeltbaar. Het wordt door zwavelzuur aangetast of lost er zich volkomen in op.

Tot de soorten behooren het chloriet (het rhipidoliet van Kobell), hetwelk het meest verspreid is, door zoutzuur slechts ter naauwernood en door zwavelzuur maar even aangetast wordt, eene groenachtig-witte streek heeft en in het Zillerthal en elders in fraaije kristallen voorkomt, — het rhipidoliet (het chloriet van Kobell), dat door zwavelzuur ontleed wordt, ligter smelt dan het voorgaande en eene groene streek heeft, terwijl het volgens de analyse van Kobell uit 22,5% kiezelaarde, 21,8% leem, 15% ijzer-oxydule, 22,8% magnésia en 12% water bestaat, — en het delesiet, hetwelk desgeljjks door zuren ontbonden en bij gloeihitte bruin wordt. Dit laatste bevat 29% kiezelaarde, 42% leem en ijzer-oxyde, 12,2% magnésia j 3,7% kalkaarde en 13% water.

< >