Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 04-07-2018

Centuria

betekenis & definitie

Centuria, afgeleid van centum (honderd), was bij de Oude Romeinen eene verzameling van omstreeks 100 personen of zaken, en in het bijzonder werden de 193 afdeelingen der klassen van het Romeinsche volk, volgens het vermogen der ingezetenen door Servius Tullius met den naam van centuriën bestempeld. De hoogste klasse bij uitnemendheid classis genaamd en burgers bevattende, die ditissimi (rijksten) heetten, omdat zij over een vermogen van ten minste 100000 as (ruim 38000 gulden) konden beschikken, telde 80 centuriën burgers en 18 centuriën ridders.

De leden der volgende klasse, ditiores (rijkeren) genaamd en 75000 as bezittende, waren verdeeld in 20 centuriën, — de derde, die der divites (rijken) met althans 50000 as, desgelijks in 20 centuriën, — de vierde, die der mediocres (middelmatigen), met 25000 as ook in 20, —en de vijfde met 12500 as in 30. Deze vijf klassen omsloten de wèlgezetenen (assidui, locupletes), doch de zesde, slechts ééne centuria vormende, bevatte de armen (proletarii, capite censi, aerarii), die enkel een hoofdgeld betaalden en uitgesloten waren van alle openbare ambten, alsmede van de krijgsdienst. Eigenlijk gold deze 6de afdeeling niet voor eene klasse. Tusschen de beide hoogste klassen bevonden zich 2 centuriën van handwerkslieden, zooals wapensmeden enz., die het leger volgden, en na de 4de klasse had men 2 centuriën pijpers en hoornblazers (2 centuriae tubicinum et cornicinum).

Bij de 5 eerste klassen bestond de ééne helft der centuriën uit juniores, jonge mannen van 17 tot 45 jaar oud, die in de dienst te velde buiten de stad moesten voorzien, terwijl de andere helft gevormd werd door seniores, die tot verdediging der stad achterbleven. Volgens Niebuhr was het vermogen van 3 burgers der eerste klasse gelijk aan dat van 4 der tweede, van 6 der derde, van 12 der vierde en van 24 der vijfde klasse, en zóó was ook de verhouding van het stemregt in de comitia. In de lagere klassen was alzoo het aantal burgers, in elke centuria ingedeeld, veel grooter dan in de hoogere. De eerste klasse bezat althans de helft van het nationaal vermogen, en men meent er uit te kunnen opmaken, dat het aantal Romeinsche burgers bijna 85000 bedroeg.

De verdeeling in centuriae had grooten invloed op de burgerlijke aangelegenheden en op de krijgszaken. Er was een tijd, waarop de wetgeving en het staatsbestuur uitging van de comitia centuriata. Daar voorts het vermogen den burger plaatste in ééne der klassen en centuriën en alzoo bepaalde , op welke eerambten en waardigheden, zoo burgerlijke als militaire, hij aanspraak had, ontstond er eene aristocratie van den rijkdom, terwijl ook aan de Plebéjers zekere regten werden toegekend. Intusschen hadden de rijksten het overwigt, daar elke centuria slechts ééne stem uitbragt en de 98 stemmen van de eerste klasse tegen de stemmen der overige klassen meer dan opwogen, hoewel zich in deze laatste veel meer burgers bevonden. Daarover ontstond meermalen verdeeldheid in de volksvergaderingen.

Door de indeeling in klassen werd tevens bepaald, bij welk corps zij, die tot deze of geene klasse behoorden, moesten dienen. Ieder manipulus van een legioen bevatte 2 centuriën, van welke ieder, door een centurio aangevoerd, 30 triarii of 60 hastati of principes bevatte. De centurio werd somtijds door de tribuni militares, somtijds ook door den opperbevelhebber benoemd; op zijn helm was het nommer der cohors (bende) te lezen, waartoe hij behoorde, en hij bediende zich van een wijngaardtak (vitis), om de soldaten te tuchtigen. De eerste centurio van een legioen werd ook primipilus genaamd; ieder centurio koos 2 onder-centuriones en 2 vaandeldragers.