Casanova. Onder dezen naam vermelden wij:
Giovanni Jacopo Casanova de Seingalt, een Italiaansch gelukzoeker, wiens veelbewogen levensloop een spiegel is van de verdorven zeden en gewoonten der eeuw van Lodewijk XV. Hij werd geboren te Venetië den 2den April 1725.
Zijn vader, uit een aanzienlijk Spaansch geslacht gesproten, was uit liefde jegens eene danseres, Zanella Faruzi genaamd, tooneelspeler geworden. Na zijn dood begaf zich de moeder met den 9-jarigen knaap naar Padua, waar deze goede vorderingen maakte en vervolgens in de regten studeerde. Hij bezocht er de aanzienlijkste kringen, en zijne gezelschappelijke welbespraaktheid gaf aanleiding, dat hij den geestelijken stand koos. Nadat hij de lagere wijding ontvangen had, predikte hij met grooten bijval, maar toen hij in de tweede leerrede bleef steken, zag hij voor goed van den kansel af.
De loszinnige geestelijke leidde nu een ergerlijk leven. Nadat hij wegens zijn dwaas gedrag reeds eenige dagen op het fort St. André in de gevangenis had doorgebragt, zag hij zich na vele omzwervingen te Rome bij den kardinaal Aguaviva als secretaris geplaatst. Hier werd hij zelfs opgemerkt door paus Benedictus XIV, maar omdat hij de schaking van een meisje bevorderd had, werd hij door den kardinaal uit de dienst ontslagen en ging met aanbevelingsbrieven op reis naar Constantinopel. Zijne minnarijen boeiden hem echter aan Ancona, en kort daarna was hij bij afwisseling krijgsgevangen bij de Spanjaarden en Oostenrijkers, welke elkander in die dagen beoorloogden.
Eindelijk kwam hij als vaandrig in Venetiaansche dienst en vergezelde in 1743 den gezant Venier naar Constantinopel. Hier verwierf hij door een godsdienstig gesprek dermate de gunst van den edelen en wijzen Joessoef Ali, dat deze hem zijne bevallige dochter ten huwelijk wilde geven. De wispelturige jongeling had echter enkel lust in avonturen, en met geschenken overladen zeilde hij naar zijn regiment te Corfu, speelde er eene schitterende rol, maar verloor tevens door zijne uitspattingen de achting van alle weldenkenden. Met schulden beladen en zonder hulpmiddelen keerde hij naar Venetië terug, verkreeg er zijn ontslag en 100 zechinen, en bespeelde vervolgens in behoeftigen toestand de viool in den schouwburg St. Samuël. Weldra won hij de toegenegenheid van een rijken senator, dien hij bij een aanval van beroerte belangrijke diensten had bewezen, en werd diens aangenomen zoon.
Nieuwe dwaasheden verdreven hem weldra uit Venetië; Milaan, Mantua, Cesena en Parma werden nu het tooneel zijner hartstogten, en hij verscheen er in gezelschap eener aanzienlijke en bemiddelde Fransche dame. Bij afwisseling vertoefde hij voorts te Venetië en te Parijs bij minnarij en spel, totdat op eerstgenoemde plaats de Raad der Tienmannen hem onder de looden daken liet opsluiten. Na eene gevangenschap van 15 maanden, wist hij zich door list en vermetelheid te bevrijden, waarna hij naar Parijs snelde en zich neêrstortte in den draaikolk dar genietingen. Financiële en magische kunstgrepen bezorgden hem aanzien en rijkdom, en zijne verkwisting hield met laatstgenoemde gelijken tred. Hier verwierf hij door den omgang met de aanzienlijkste mannen en vrouwen de staatkundige kennis, waarvan zijne schriften getuigen.
Op nieuw ondernam hij een avontuurlijken togt over Stuttgart, Zürich, Solothurn, Bern, Lausanne, waar hij Haller en Voltaire bezocht, door Savoye, over Grenoble, Avignon, Marseille, Toulon, Nizza, Genua, Livorno, Pisa, Florence, waar men hem gebood, de stad te verlaten, en Rome, waar de Paus hem tot ridder sloeg van den Gouden Spoor, naar Napels. Hier bleef hij geruimen tijd, en keerde toen over Florence, Bologna, Parma, Turijn enz. naar Parijs terug.
Bij afwisseling vertoefde hij nu in Frankrijks hoofdstad, in Zuid-Duitschland, Zwitserland en Londen, ging toen naar Berlijn, waar hij aan Frederik II werd voorgesteld, maar had geen behagen in de betrekking van gouverneur der cadettenschool, welke hem werd aangeboden, weshalve hij zich over Pisa naar Petersburg begaf. Hier wonschte hij de aandacht van Catharina II tot zich te trekken, maar toen hij die hoop verijdeld zag, ging hij naar Warschau, waar hij koning Poniatowski leerde kennen en eene schitterende toekomst mogt verwachten, toen zijn berucht tweegevecht op het pistool met den maarschalk der kroon Branicki al zijne luchtkasteelen deed instorten.
Na een kort vertoef bij zijne moeder te Dresden reisde hij over Praag naar Weenen en vervolgens, door de policie geweerd, over München, Augsburg, Ludwigsburg en Aken naar Parijs, waar eene lettre de cachet hem aanspoorde, om met den meesten spoed naar Spanje te vertrekken. Ook te Madrid ontbrak het niet aan allerlei avonturen en aanzienlijke bekenden. Toch werd hem het verblijf aldaar ontzegd, en hij begaf zich over Barcelona en Montpellier naar Aix, waar hij Cagliostro leerde kennen, wiens bedriegerijen hij toen reeds doorgrondde.
Op nieuw toog hij naar Rome, Napels, Venetië en Parijs, en hiermede nemen zijne gedenkschriften een einde, doch deze zijn aangevuld door prins Charles de Ligne. Casanova sprak eens aan de tafel van den Venetiaanschen gezant op zulk een beslissenden toon over Kabbala en Alchemie, dat de graaf van Waldstein uit Dux in Bohemen hem met zich nam, en daar de gevorderde leeftijd hem den lust tot avonturen benam, bleef hij na 1788 op het kasteel Dux in de betrekking van bibliothecaris en wijdde er zijn tijd aan het schrijven van zijne gedenkschriften. Hij overleed te Weenen in Junij 1803.
Gemelde gedenkschriften verschenen in 12 deelen te Leipzig van 1826 tot 1838. Men vindt daarin eene reeks van dramatische voorvallen, op eene geestige en boeijende wijze verhaald, en het blijkt daaruit, dat het den schrijver niet aan talent en aan uitgebreide kennis ontbrak. Daarentegen komt zijn laaghartige zelfzucht daarin op eene duidelijke wijze aan den dag. Zij zijn intusschen voor de kennis der gebeurtenissen en zeden van zijn tijd van groot belang. Van zijne overige geschriften noemen wij: „Istoria delle turbulenze della Polonia della morte di Elisabeta Pctrowna fino alla pace fra la Russia e la Porta ottomana (1774, 3 dln)”, — „Dell Iliade di Omero, tradotte in ottave rime (1778, 2 dln)”, —„Histoire de ma fuite des prisons de la république de Vénise, qu’on appelle les Plombs (1788)”, — „Icosameron, ou histoire d’Edouard et d’Elisabeth etc. (1788— 1800, 5 dln)”, en „Corollaire a la duplication de l’hexaédre (1790)”.
Giovani of Giovanni Battista Casanova, een verdienstelijk schilder. Hij was een broeder van den voorgaande en werd geboren te Venetië in 1722. Op jeugdigen leeftijd begaf hij zich naar Dresden, waar hij zich onder Sylvester en Dietrich in de schilderkunst oefende.
In 1752 reisde hij met den beroemden Mengs naar Rome en vormde er zich tot een goed kunstenaar, zoodat Reiffenstein, Angelica Kaufmann en Wïnckelmann tot zijne leerlingen behoorden. Voor laatstgenoemde teekende hij alle platen ten behoeve van diens „Monumenti antichi'’. Vele teekeningen van Casanova bevinden zich in Duitschland en Engeland. In 1764 ging hij als hoogleeraar en directeur der Academie naar Dresden en overleed aldaar den 10den December 1795. Hij schreef eene „Proeve over de antieken" en een „Volledige cursus der theoretische schilderkunst” in de Italiaansche taal.
Francesco Casanova, een uitstekend schilder van veldslagen, zeegevechten en landschappen en een broeder der beide voorgaanden. Hij werd geboren te Londen in 1727 (volgens anderen in 1732), genoot het onderwijs van Simoni te Florence en wijdde zich vervolgens te Parijs aan het schilderen van gevechten en van landschappen, waarbij hij Bourguignon en Wouwermans tot voorbeelden koos.
Door de scherpe critiek van Diderot uit Parijs verdreven, begaf hij zich naar Dresden, waar eene groote schilderij hem vele bestellingen bezorgde, en vervolgens naar Weenen. Hier schilderde hij voor keizerin Catharina II een stuk, eene overwinning der Russen op de Turken voorstellende, en overleed in 1805 in de nabijheid van Oostenrijks hoofdstad. Zijne schilderijen van gevechten vertoonen de naakte werkelijkheid en onderscheiden zich niet zoozeer door eenheid als door een betooverend effect. Tot de fraaiste behooren „De bestorming van Oczakow” en „De togt van Hannibal over de Alpen.” Ook heeft hij onderscheidene stukken in plaat gebragt.