Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Bougie

betekenis & definitie

Bougie is een Fransch woord, hetwelk “kaars” beteekent, en tevens de naam van een heelkundig instrument, dienende tot onderzoek of tot verwijding van buisvormige kanalen. Zij onderscheidt zich van de ka­theters door de eigenschap, dat zij niet door­boord is en derhalve niet tot ontlasting van vloeistoffen kan dienen.

Men gebruikt haar bij ziekten van den endeldarm, van de pis­buis, van den slokdarm en van het traankanaal. Reeds van ouds was zij bekend, maar eerst in de 161e eeuw is zij meer alge­meen in zwang gekomen. Hare lengte regelt zich naar de behoefte. Men heeft vaste meta­len bougies van zilver, nieuwzilver, tin, koper of lood, — rekbare bougies van hoorn, ivoor of darmsnaren, — veerkrachtige bou­gies van gesponnen zijde, doortrokken met kaoetsjoek , — en weeke bougies van boetseer- was. Men wachte zich voor het gebruik van bou­gies van slecht bewerkte getah-pertsja, omdat deze ligt breken. Behalve darmsnaren van de beste soort, welke bij aanmerkelijke vernaau- wingen te pas komen, zijn bougies van zijde, met kaoetsjoek doortrokken, het meest aan te bevelen. Zij zijn zeer glad en week, zoodat zij weinig of geen pijn veroorzaken.

Som­mige bougies zijn regt en rolrond, andere met een knopje voorzien of spiraalvormig gebogen, of zij bezitten eene plotselijke bui­ging, die een stompen hoek vormt. De vaste metalen bougies kan men het gemakkelijkst inbrengen in de kanalen, en zij geven meer inlichting omtrent den inwendigen toestand van het kanaal. De bougies hebben niet al­leen eene verruimende werking, maar ver­minderen ook door drukking op de nabij gelegene deelen de ontwikkeling van de zie­kelijke weefsels, die de vernaauwing doen ontstaan. Haar omvang loopt over een 30-tal soorten van '/3 de tot 10 Ned. streep, zoodat telkens de omvang van de volgende 1/3de Ned. streep grooter is. De weeke was-bougies worden gebruikt, om een afdruk te verkrijgen van de binnenwanden der kanalen. Zij worden vervaardigd uit strooken fijn lin­nen, welke men in gesmolten was dompelt en daarna tusschen twee gepolijste platen rolt. Bij het gebruik worden zij een weinig verwarmd en met olie bestreken.

< >