Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Borgtogt

betekenis & definitie

Borgtogt heeft plaats, wanneer een derde zich jegens een schuldeischer aansprakelijk stelt voor de vervulling eener verbindtenis, ingeval de schuldenaar niet zelf daaraan vol­doet. Men noemt alzoo de verbindtenis, die daaruit tusschen den schuldeischer en den borg ontstaat, maar ook de overeenkomst, waarbij die verbindtenis veelal wordt aangegaan. Hij, die zich alzoo ten behoeve van den schuld­eischer verbindt, is “borg”; de daad van hem heet “borgstelling”.

De borgtogt is eene zoo­genaamde bijkomende of “accessoire” verbind­tenis; d. i. zij kan geen afzonderlijk, zelf­standig bestaan hebben; er moet eene andere, “principale”, eene hoofdverbindtenis aanwezig zijn, wier vervulling door de borgtogt wordt verzekerd. De verbindtenis van den borg is ondergeschikt aan en afhankelijk van de hoofdverbindtenis, en daarin juist verschilt zij van die van hem, die voor een ander in­staat of zich sterk maakt. Men kan borg zijn voor allerlei verbindtenissen, waaruit ook ge­sproten, en wat er ook het onderwerp van is, — zelfs voor die van den borg (achterborg). De hoofdverbindtenis behoeft de borgtogt juist niet vooraf te gaan; deze treedt dan echter eerst in werking, als gene in het leven is geroepen. Is de hoofdverbindtenis nietig uit haar zelve, of ook daarom slechts voor vernietiging vatbaar, dan kan ook de borg zich daarop beroepen, b. v. op het ge­brek aan toestemming, of het gemis van een geoorloofd onderwerp; geldig is de borgtogt, aangegaan wegens de verbindtenis van een persoon, die onbekwaam was, om zich te verbinden, als van een minderjarige of onder curatéle gestelde, omdat welligt juist wegens dat gebrek aan de hoofdverbindtenis de borg­togt is gesloten. De borgtogt kan niet wor­den aangegaan voor een grooter bedrag of onder meer bezwarende bepalingen, dan in de hoofdverbindtenis zelve begrepen zijn. Voor het meerdere is zij nietig.

De verpligting tot borgtogt ontstaat uit de overeenkomst van den schuldeischer met den schuldenaar, uit de wet, of door het bevel van den regter. Is er in de overeenkomst niet een bepaald persoon aangewezen, dan behoeft de schuldeischer slechts aan te ne­men een borg, die 1°. bekwaam is om zich te verbinden, 2°. binnen het Koningrijk woont, en 8o. genoegzaam gegoed is om de vervulling der verbindtenis te verzekeren. Men kan zich borgstellen zonder medewerking en zelfs zonder medeweten van den hoofdschuldenaar; daarmede is het in overeenstemming, dat de borgstelling voor een onbekwamen schulde­naar geldig is.

De borg is jegens den schuldeischer niet sterker verbonden, dan de hoofdschuldenaar zelf; hij kan op dezelfde wijze tot voldoening gedwongen worden, als deze, (behalve dat lijfdwang nooit tegen hem kan worden aan­gewend); doch daar hij slechts tot betaling verpligt is voor ’t geval, dat de schuldenaar zelf niet voldoet, heeft hij in den regel het regt om de voorafgaande uitwinning van diens goederen te vragen (benificium excussionis), om zelf eerst te betalen, wanneer en voor zoover de schuldeischer daaruit geen voldoe­ning kan erlangen. Dat regt mist hij: 1o. als hij er afstand van heeft gedaan, 2°. als hij zich hoofdelijk met den schuldenaar heeft verbonden, 3°. als de schuld kan bestreden worden met eene exceptie, aan den persoon des schuldenaars eigen, 4°. als deze in staat van faillissement of kennelijk onvermogen is verklaard, 5°. als de borgtogt op ’s regters bevel is gesteld. Zoodra hij in regten tot voldoening aangesproken wordt, moet hij dat voorregt inroepen, en tevens genoegzame goe­deren van den hoofddebiteur aan wijzen, zal het voorregt voor hem niet verloren gaan.

Zijn er voor dezelfde schuld twee of meer borgen, dan kan ieder hunner, zoo zij zich niet hoofdelijk verbonden hebben, voor het geheel aangesproken worden: tegenover den schuldeischer is de schuld niet van zelf tusschen hen in deelen verdeeld. Doch de aangesprokene kan het regt van schuldsplitsing (beneficium divisionis) inroepen, waar­door de aanspraak moet beperkt worden tot zijn evenredig deel in de schuld.

De borg, die betaald heeft, kan zijn ver­haal uitoefenen op den schuldenaar voor de hoofdsom, de interesten en de kosten, en voor de vergoeding van kosten, schaden en interesten, mits de schuldenaar werkelijk en geldig verbonden was, en nu bevrijd is jegens den schuldeischer. Om zich dat verhaal te verzekeren, moet hij van de gedane betaling dadelijk kennis geven. Heeft hij betaald, dan treedt hij van regtswege, dat is van zelf, in al de regten, die de crediteur tegen­over den debiteur had, en de privilégiën, het pandregt, of ’t regt van hypotheek aan de vordering verbonden, blijven dus bestaan. In sommige gevallen kan hij ook vóór de be­taling zijn ontslag als borg vragen, of althans een waarborg voor de schadeloosstelling, die hij op den duur ten gevolge van den borgtogt te vorderen zou kunnen hebben. De borgen onderling hebben op elkander verhaal, voor zoover de een meer dan zijn aandeel in de schuld voldaan heeft; deze evenwel kan ook de overigen slechts ieder voor hun aandeel aanspreken, zoodat onvermogen van één of meer dezer ten laste blijft van hem, die be­taald heeft.

< >