Onder dezen naam vermelden wij:
Karl August Bock, een beroemd ontleedkundige, geboren te Maagdenburg den 25sten Maart 1782. Bij zijn stiefvader oefende hij zich in de heelkunde, ging vervolgens naar Leipzig en toonde hier zóóveel aanleg voor de ontleedkunde, dat professor Rosenmüller hem tot assistent benoemde. Hij zette zijne geneeskundige studiën voort, werd in 1814 prosector, en overleed den 30sten Januarij 1833, een aantal belangrijke ontleedkundige geschriften nalatend.
Karl Ernst Bock, desgelijks een uitstekend ontleedkundige, geboren te Leipzig den 21sten februarij 1809. Hij studeerde in zijne geboorteplaats, voorts te Praag en te Weenen, begaf zich gedurende den Russisch-Poolschen oorlog naar Warschau, vestigde zich in 1832 als privaat-docent te Leipzig en werd er in 1836 buitengewoon hoogleeraar in de pathologische anatomie. Hij erkende vooral de groote verdiensten van Rokitansky, Oppolzer, Skoda enz. en zorgde, dat Oppolzer in 1848 van Praag naar Leipzig beroepen werd, vanwaar deze in 1850 naar Weenen vertrok. Hy heeft zich een grooten naam verworven door zijne populaire geneeskundige opstellen in de “Gartenlaube” en vooral door zijn “Handbuch der Anatomie” en zijn “Anatomisches Taschenbuch”, die beide herhaalde malen zijn uitgegeven. Ook andere geschriften van zijne hand werden met veel bijval gelezen.
Frans Bock, een bekend schrijver op het gebied der Kerkelijke oudheidkunde en der Christelijke kunst. Hij werd geboren te Burtscheid in 1823, en studeerde te Bonn in de godgeleerdheid. In 1850 ontving hij zijne wijding tot priester en werd kapellaan te Crefeld, waar hij in 1852 eene groote tentoonstelling van meesterstukken der oude Christelijke kunst tot stand bragt en eene inrigting deed verrijzen tot het vervaardigen van zijden stoffen voor kerkgebruik naar middeleeuwsche modellen. Hij volbragt voorts eene kunstreis door Duitschland, Frankrijk, Italië en Engeland en schreef daarna zijne “Geschichte der liturgischen Gewänder des Mittelalters (Bonn, 1859).”
In 1857 werd hij geplaatst als pastoor aan de St. Albaanskerk te Keulen, en houdt er zich bij voortduring bezig met het opsporen en beschrijven van kerkelijke kunstgewrochten uit de middeleeuwen, waarvan zijne talrijke geschriften getuigenis geven. In 1851 ging hij weder op reis naar Italië en bezocht tevens de Donau-vorstendommen, waar hij nieuwe bijdragen opzamelde voor de geschiedenis der Christelijke kunst. Na eene langdurige afwezigheid keerde hij in 1862 terug, en werd tot aartsbisschop van Keulen en tot honorair canonicus der stiftskerkte Aken benoemd. Nog altijd zet Bock zijne studiën over de Christelijke kunst in de middeleeuwen met grooten ijver voort.