zout - Zelfstandignaamwoord
1. alledaagse naam voor keukenzout bedoeld (natriumchloride)
♢ Kunt u het zout even doorgeven?
2. (scheikunde) een verbinding die bestaat uit een metaal en een zuurrest
♢ Salmiak is een zout van ammonia en zoutzuur.
3. één van de vier smaak|smaken
zout - Bijvoeglijk naamwoord
1. zout bevattend of zout smakend
zout - Werkwoord
1. enkelvoud tegenwoordige tijd van zouten
2. gebiedenwijs van zouten
Uitdrukkingen en gezegden
♦ Het zout in de pap niet verdienen
heel erg weinig verdienen
♦ Iets met een korreltje zout nemen
iets beschouwen als overdreven
♦ Met het zout komen als het ei op is.
met een oplossing komen als het probleem er niet meer is
♦ Op alle slakken zout leggen
over alle onbelangrijke dingen/ kleinigheden commentaar hebben/klagen
Verwante begrippen
zoet, zuur, bitter
Gepubliceerd op 30-10-2017
zout
betekenis & definitie