zit - Zelfstandignaamwoord
1. de daad van het (langdurig) zitten
♢ Zo'n vlucht naar de andere kant van de oceaan is een hele zit.
2. plaats waar je kunt zitten
♢ Deze hotelkamer had een eenvoudig zitje.
zit - Werkwoord
1. enkelvoud tegenwoordige tijd van zitten
2. gebiedenwijs van zitten
Gepubliceerd op 30-10-2017
zit
betekenis & definitie