Gepubliceerd op 30-10-2017

zit

betekenis & definitie

zit - Zelfstandignaamwoord
1. de daad van het (langdurig) zitten
Zo'n vlucht naar de andere kant van de oceaan is een hele zit.
2. plaats waar je kunt zitten
Deze hotelkamer had een eenvoudig zitje.

zit - Werkwoord
1. enkelvoud tegenwoordige tijd van zitten
2. gebiedenwijs van zitten