zijns - Persoonlijk voornaamwoord
1. (verouderd) genitief van hij en ie
♢ Vader, blijf U zijns ontfermen,<br />Blijf zijn jeugdig hart beschermen (…)
zijns - Bezittelijk voornaamwoord
1. (verouderd) genitief (m) (van) zijn
♢ Reeds als scholier nam hii afstand van het geloof zijns vaders.
2. (verouderd) genitief (n) (van) zijn
♢ Hij ging terug naar Spanje, om daar in 1958 de grootste klap zijns levens te moeten incasseren.
Woordherkomst
zijn met het achtervoegsel -s
Gepubliceerd op 30-10-2017
zijns
betekenis & definitie