Gepubliceerd op 30-10-2017

zij

betekenis & definitie

zij - Persoonlijk voornaamwoord
1. 3e persoon enkelvoud vrouwelijk, nominatief
Heeft zij dat gezegd of was het haar echtgenoot?
2. 3e persoon meervoud, nominatief
Hebben zij dat gedaan of was het de oppositie?

zij - Zelfstandignaamwoord
1. (anatomie) één van beide kanten van een lichaam.
Hij lag niet op zijn zij, maar op zijn rug.
2. zijde, zijden stof
3. vrouwelijk individu

zij - Werkwoord
1. aanvoegende wijs tegenwoordige tijd enkelvoud van zijn.
Het zij zo!

Woordherkomst
afkomstig van:
Middelnederlands: si
Oudernederlands: sia, siu
Germaans: *iz en *hiz

Synoniemen
Clitische vorm: ze.
zijde

Verwante begrippen
[1] hij, haar, [2] hun