wild - Bijvoeglijk naamwoord
1. niet tam
2. onbeschaafd, bruusk
wild - Bijwoord
1. op wilde wijze
♢ Hij sloeg wild om zich heen.
2. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
♢ wildplassen: Hij plaste daar wild en liep een bekeuring op.
wild - Zelfstandignaamwoord
1. dieren die niet onder menselijke beheersing zijn opgegroeid
2. vlees van een wild dier
Uitdrukkingen en gezegden
♦ Zijn wilde haren verliezen
minder gekke dingen gaan doen
Antoniemen
[1] tam
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk
Bronnen
Bronnen: