Gepubliceerd op 31-10-2017

wild

betekenis & definitie

wild - Bijvoeglijk naamwoord
1. niet tam
2. onbeschaafd, bruusk

wild - Bijwoord
1. op wilde wijze
Hij sloeg wild om zich heen.
2. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
wildplassen: Hij plaste daar wild en liep een bekeuring op.

wild - Zelfstandignaamwoord
1. dieren die niet onder menselijke beheersing zijn opgegroeid
2. vlees van een wild dier

Uitdrukkingen en gezegden
♦ Zijn wilde haren verliezen
minder gekke dingen gaan doen

Antoniemen
[1] tam