tam
...
Marc De Coster (2020-2024)
(1970) (inf.) mannelijk geslachtsdeel. Verkorting van tampeloeris*. Kijk ook onder tamp*. • Hier staat bram. Met z'n grote tam. (Arie B. Hiddema: Dag heer. 1970) • Wat een prachtig gevoel is het zo een stijve tam in je hand te hebben. De man ligt in volle overgave, machteloos te genieten. (Lotte Hendrickx: Seks, een en al seks. 2019)
Wiktionary (2019)
tam - Bijvoeglijk naamwoord 1. (dierkunde) gewend aan omgang met mensen ♢ Zij hadden een tamme kraai. 2. (figuurlijk) saai, slaapverwekkend Antoniemen [1] wild [2] enerverend , boeiend, interessant
Leendert Brouwer (2017)
Deze naam is in de afgelopen eeuw meer toegenomen dan gemiddeld. Dat wordt veroorzaakt doordat Tam ook een naam van buitenlandse origine is en door immigranten uit China, Hongkong en Turkije is meegebracht, alsmede door remigranten uit Suriname. We zouden dan ook over de verschillende namen Tam moeten spreken. De Noord-Hollandse naam Tam gaat vermo...
Muiswerk Educatief (2017)
tam - bijvoeglijk naamwoord 1. gewend aan mensen ♢ deze vogel is zo tam, hij eet uit je hand 2. niet grappig of inspirerend ♢ de vader van de bruid hield een tamme toespraak Bijvoeglijk naamwoord...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: