Wat is de betekenis van Tam?

2024-09-11
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-09-11
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

tam

(1970) (inf.) mannelijk geslachtsdeel. Verkorting van tampeloeris*. Kijk ook onder tamp*. • Hier staat bram. Met z'n grote tam. (Arie B. Hiddema: Dag heer. 1970) • Wat een prachtig gevoel is het zo een stijve tam in je hand te hebben. De man ligt in volle overgave, machteloos te genieten. (Lotte Hendrickx: Seks, een en al seks. 2019)

2024-09-11
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

tam

tam - Bijvoeglijk naamwoord 1. (dierkunde) gewend aan omgang met mensen Zij hadden een tamme kraai. 2. (figuurlijk) saai, slaapverwekkend Antoniemen [1] wild [2] enerverend , boeiend, interessant

2024-09-11
Familienamen

Leendert Brouwer (2017)

Tam

Deze naam is in de afgelopen eeuw meer toegenomen dan gemiddeld. Dat wordt veroorzaakt doordat Tam ook een naam van buitenlandse origine is en door immigranten uit China, Hongkong en Turkije is meegebracht, alsmede door remigranten uit Suriname. We zouden dan ook over de verschillende namen Tam moeten spreken. De Noord-Hollandse naam Tam gaat vermo...

2024-09-11
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

tam

tam - bijvoeglijk naamwoord 1. gewend aan mensen ♢ deze vogel is zo tam, hij eet uit je hand 2. niet grappig of inspirerend ♢ de vader van de bruid hield een tamme toespraak Bijvoeglijk naamwoord...

2024-09-11
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

tam

afgemat; gedwee.

2024-09-11
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Tam

adj. & adv., nuet, njût.

2024-09-11
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-09-11
Woordenboek Turks-Nederlands

MEHMET KIRIŞ (2024)