vink - Zelfstandignaamwoord
1. (vogels) Fringilla coelebs, een zangvogel
2. V-tje waarmee men na iets gecontroleerd te hebben 'afvinkt'
vink - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vinken
♢ Ik vink
2. gebiedende wijs van vinken
♢ vink!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vinken
♢ vink je?
Synoniemen
boekvink, botvink
Gepubliceerd op 31-10-2017
vink
betekenis & definitie