vieren - Werkwoord
1. (ov) op plechtige of feestelijke wijze een gedenkwaardige tijd gedenken
♢ De Noorse romanschrijver Jonas Lie, die sinds jaren te Parijs woont, zal daar op 6 November 1903 zijn 70ste verjaardag vieren.
2. (ov) de lengte van een touw of kabel waaraan iets vastzit langer maken
♢ Ik liet het ankertouw vieren en duwde de boot met mijn handen langs de graskant.
vieren - Zelfstandignaamwoord
1. meervoud van het zelfstandig naamwoord vier
♢ Hij gooide twee vieren en een drie.
vieren - Zelfstandignaamwoord
1. datief van vier: bij tijdsaanduidingen na voorzetsels
♢ Het was al over vieren.
Woordherkomst
[1]: Ontleend aan het Latijnse feriari|fēriāri ("een rustperiode nemen").
[2]: Van Middelnederlands vieren.
Uitdrukkingen en gezegden
♦ Zij waren met zijn vieren.
Zij waren vier in getal.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk
Bronnen
Bronnen: