vier - Hoofdtelwoord
1. het getal tussen de drie en de vijf, in Arabische cijfers 4, in Romeinse cijfers IV
vier - Zelfstandignaamwoord
1. het getal 4.
vier - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vieren
♢ Ik vier
2. gebiedende wijs van vieren
♢ vier!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vieren
♢ vier je?
Uitdrukkingen en gezegden
♦ Iemand onder vier ogen spreken
praten met iemand zonder dat anderen erbij zijn
♦ vier op een rij
Gepubliceerd op 31-10-2017
vier
betekenis & definitie