val - Zelfstandignaamwoord
1. algemeen: het omlaag gaan, de daling
2. ten gevolge van de zwaartekracht naar beneden gaan
3. het ten gevolge van de zwaartekracht onvrijwillig ergens op terecht komen
4. hoogte van waarvandaan iets naar beneden valt
5. van zijn macht beroofd worden
6. richting van de stof, waarbij de figuren op de stof naar beneden gaan
7. fruit dat uit de boom gevallen is, niet geplukt is
8. beweegbare vloer van een ophaalbrug
9. (Limburg) een naamval
val - Zelfstandignaamwoord
1. apparaat met een vallende deur of klem met als doel dieren te vangen
2. afhangende zoom of strook
val - Zelfstandignaamwoord
1. (scheepvaart) zeilval, lijn waarmee een vlag, zeil of rondhout gehesen kan worden
val - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vallen
♢ Ik val
2. gebiedende wijs van vallen
♢ val!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vallen
♢ val je?
Verwante begrippen
[1]: muizenval, zeilval, fokkenval, lijn, schoot
Gepubliceerd op 31-10-2017
val
betekenis & definitie