troubadour - Zelfstandignaamwoord
1. (middeleeuwen), (cultuur), (muziek), (dichtkunst), (verouderd) een langs kastelen en vorstenhoven in het Zuid-Frankrijk van weleer, rondreizend kunstenaar, musicus, zanger van liederen en voordrager van gedichten, balladen e.d.
♢ Nog lang bleef het eigenaardige gezang van de troubadour in haar hoofd naklinken.
2. (cultuur), (muziek), (verouderd) een langs herbergen, jaarmarkten rondtrekkend artiest, muzikant, zanger van liedjes en komediant
♢ Met z'n grappen en vrolijke wijsjes bracht de troubadour het publiek in een uitgelaten stemming.
Synoniemen
[1] fili, minstreel, rapsode, skald, speelman, trouvère
[2] straatmuzikant
Verwante begrippen
[1] ballade, dichtkunst, hofcultuur, hoofsheid, muziek, verhaal, vertelling, voordracht, [2] amusement, clown, goochelaar, jongleur, nar, draaiorgelman, vermaak, vertier
Gepubliceerd op 01-11-2017
troubadour
betekenis & definitie