teugel - Zelfstandignaamwoord
1. riem of koord waarmee men een last- of rijdier besturen|bestuurt
♢ Met een krachtige ruk aan de teugels kwam het paard tot stiltand.
2. de streek bij vogels tussen het oog en de wortel van de snavel|bovensnavel
♢ Bij het roodborstje is ook de teugel rood.
Woordherkomst
afgeleid van het sterke werkwoord tijgen (ook: tiegen) met het achtervoegsel -el
Gepubliceerd op 01-11-2017
teugel
betekenis & definitie