Gepubliceerd op 01-11-2017

tafel

betekenis & definitie

tafel - Zelfstandignaamwoord
1. een meubelstuk bedoeld om iets op te zetten of leggen
Zullen we de tafel buiten zetten? Dan kunnen we vanavond buiten eten.
2. register[1], lijst[1], tabel, rekenreeks
In de lagere school leert men de tafels van vermenigvuldiging
Oorspronkelijke aanwijzende tafel der grondeigenaren en der ongebouwde en gebouwde vaste eigendommen, benevens van derzelver inhouds-grootte, klassering en belastbaar inkomen, volgens het kadaster (Documenttitel in diverse Nederlandse archieven)
3. plat stuk materiaal, plaat[1], paneel, vlak
De objecttafel is het deel van de microscoop waar het preparaat op gelegd wordt. (In deze betekenis anno 2012 nog gangbaar)
Een tafelberg is een berg met een vlakke top
Toen houwen|hieuw hij twee stenen tafelen, gelijk de eerste (Exodus 34:4)
4. (verouderd), schilderij, in deze betekenis afgeleid van plank, plaat. Vgl. tafereel

tafel - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tafelen
♢ Ik tafel
2. gebiedende wijs van tafelen
tafel!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tafelen
tafel je?