Gepubliceerd op 02-11-2017

strak

betekenis & definitie

strak - Bijvoeglijk naamwoord
1. nauwzittend, zonder plooien, glad
Ze draagt een wit T-shirt boven een strakke spijkerbroek.
Met een strak gezicht houdt hij vol dat hij het niet gedaan heeft.
2. streng, zonder uitzonderingen
In zijn huis gelden strakke regels.
De sporter werkt volgens een strak schema.
3. zonder franje, recht toe recht aan
Die kunststroming wordt gekenmerkt door functionaliteit en strakke vormgeving.