strak - Bijvoeglijk naamwoord
1. nauwzittend, zonder plooien, glad
♢ Ze draagt een wit T-shirt boven een strakke spijkerbroek.
♢ Met een strak gezicht houdt hij vol dat hij het niet gedaan heeft.
2. streng, zonder uitzonderingen
♢ In zijn huis gelden strakke regels.
♢ De sporter werkt volgens een strak schema.
3. zonder franje, recht toe recht aan
♢ Die kunststroming wordt gekenmerkt door functionaliteit en strakke vormgeving.
Gepubliceerd op 02-11-2017
strak
betekenis & definitie