stevig - Bijvoeglijk naamwoord
1. van aanzienlijk sterkte
♢ De bokser deelde in die ronde een paar stevige klappen uit.
2. fors, van grote omvang
3. flink, behoorlijk
stevig - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stevigen
♢ Ik stevig
2. gebiedende wijs van stevigen
♢ stevig!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stevigen
♢ stevig je?
Woordherkomst
Afgeleid van stijf met het achtervoegsel -ig
Gepubliceerd op 02-11-2017
stevig
betekenis & definitie