Gepubliceerd op 02-11-2017

steiger

betekenis & definitie

steiger - Zelfstandignaamwoord
1. (waterstaat), (scheepvaart) een vaak houten constructie die het water insteekt en waaraan een boot kan afmeren
Het jacht ligt nu veilig aan de steiger afgemeerd.
2. (bouwkunde) een tijdelijke constructie van palen en werkplateaus die bouwvakkers een werkvloer verschaffen bij bouw- en onderhoudswerk
Met een bouwlift brengt men de bouwmaterialen op de steiger.

steiger - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van steigeren
♢ Ik steiger
2. gebiedende wijs van steigeren
steiger!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van steigeren
steiger je?

Synoniemen
[1] landhoofd, pier, vlonder
[2] bouwsteiger

Verwante begrippen
[1] aanlegplaats, bolder, kade, meerpaal, rede, steigerpaal, [2] bouwerij, metselwerk, nieuwbouw, opperman