nagel - Zelfstandignaamwoord
1. (anatomie) hoornachtige bedekking op de bovenkant van vinger|vingers en teen|tenen
2. afdruk van een nagel
3. spijker (meestal met een kleine kop)
4. (verkorting van) kruidnagel
nagel - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nagelen
♢ Ik nagel
2. gebiedende wijs van nagelen
♢ nagel!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nagelen
♢ nagel je?
Spreekwoorden
♦ geen nagel meer hebben om zijn kont te krabben
arm zijn
♦ iemand het bloed onder de nagels vandaan halen
iemand heel erg tergen
♦ op zijn nagels bijten
uiting van zenuwachtigheid of diep nadenken
Verwante begrippen
draadnagel, spijker
Gepubliceerd op 04-12-2017
nagel
betekenis & definitie