Gepubliceerd op 04-12-2017

kwijt

betekenis & definitie

kwijt - Bijvoeglijk naamwoord
1. ~ + oorzakelijk voorwerp niet meer weten waar iets is
Hij is zijn horloge kwijt.

kwijt - Werkwoord
1. enkelvoud tegenwoordige tijd van kwijten
2. gebiedenwijs van kwijten

Woordherkomst
Van het middelnederlandse quiet, "vrij, verlost van", waarschijnlijk van het oudfranse quite, van het klassiek latijn quietus, "rustig".

Uitdrukkingen en gezegden
♦ kwijt zijn


Verwante begrippen
verloren, vervlogen