Gepubliceerd op 04-12-2017

kat

betekenis & definitie

kat - Zelfstandignaamwoord
1. (zoogdieren) Felis sylvestris catus, tot de katachtigen behorende soort die tam is geworden
2. (zoogdieren) gebruikt als naam voor een geslacht van vleesetende dieren, zoals de tijgers en leeuwen
3. (informeel) een grote pluizige windprotectiehoes voor microfoons
4. een vals meisje
5. bitse terechtwijzing

kat - Werkwoord
1. enkelvoud tegenwoordige tijd van katten
2. gebiedenwijs van katten

Uitdrukkingen en gezegden
♦ als kat en hond zijn
in voortdurende ruzie zijn
♦ de kat de bel aanbinden
het gevaarlijkste werk doen
♦ de kat in het donker knijpen
heimelijk kwaad doen
♦ de kat op het spek binden
iemand in verleiding brengen
♦ de kat sturen
wegblijven
♦ de kat uit de boom kijken
een afwachtende houding aannemen
♦ een kat in de zak kopen
een miskoop doen
♦ er omheen draaien als een kat om de hete brij
om de zaak heen praten om conflicten te vermijden
♦ zich weren als een kat in de krullen
zich geducht weren
♦ er is geen kat
er is niemand
♦ iemand een kat geven
iemand een snauw geven|num=5
♦ De kat bij de melk zetten
Iemand erg in de verleiding brengen
♦ Een kat komt altijd op z'n pootjes terecht.
ingewikkelde en vervelende dingen kunnen vanzelf weer voor elkaar komen
♦ Om de wille van de smeer, likt de kat de kandeleer.
erg vriendelijk zijn tegen iemand die je niet mag om iets van diegene gedaan te krijgen

Synoniemen
[1]: poes
[1]: dakhaas
[3]: korf
[5]: snauw

Verwante begrippen
[1]: kater, [1]: kattin, [1]: siamees