Gepubliceerd op 04-12-2017

kader

betekenis & definitie

kader - Zelfstandignaamwoord
1. rand die om iets (m.n. een afbeelding of schilderij) heen wordt aangebracht
Die prent behoeft geen kader''.
2. (figuurlijk): situationele context, raamwerk, verband, achtergrond
In het kader van de bezuinigingen wordt de uitgave met de helft verminderd.
3. (bedrijfskunde) (meervoud) leidinggevende medewerkers in een organisatie
De vakbond heeft meer kaders nodig.

kader - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kaderen
♢ Ik kader
2. gebiedende wijs van kaderen
kader!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kaderen
kader je?

Synoniemen
[1] frame, lijst, omlijsting, raamwerk
[2] context, verband, raamwerk