hut - Zelfstandignaamwoord
1. (bouwkunde) een primitieve behuizing voor mens en huisdier, gemaakt van ter plaatse aanwezig materiaal: hout, plaggen, leem e.d. (een behuizing voor uitsluitend dieren, wordt nooit een 'hut' genoemd)
♢ Gelukkig staan de meeste hutjes nu in een openluchtmuseum.
2. een schuilgelegenheid in de bergen
♢ De vorige bewoners hadden de hut netjes achtergelaten.
3. een eenvoudige behuizing als vacantieverblijf op een kampeerterrein of in recreatiegebied
♢ Op het terrein staan ook enkele trekkershutten.
4. (scheepvaart) een ruimte aan boord van een schip voor werkzaamheden van de bemanning, of als accommodatie voor passagiers
♢ De patrijspoort in de hut was gesloten.
Synoniemen
[1] kot, hok
[3] cabine
Antoniemen
[1] paleis, villa
Verwante begrippen
[1] abri, afdak, beschutting, huis, huisvesting, iglo, noodwoning, onderdak, woning, [2] herberg, onderdak, schuilplaats, [3] bivak, kamp, kampeertent, logies, motel, [4] bemanning, kamer, kombuis, kaartenkamer, kajuit, passagier, slaapkamer, stuurhuis
Gepubliceerd op 04-12-2017
hut
betekenis & definitie