Gepubliceerd op 04-12-2017

hut

betekenis & definitie

hut - Zelfstandignaamwoord
1. (bouwkunde) een primitieve behuizing voor mens en huisdier, gemaakt van ter plaatse aanwezig materiaal: hout, plaggen, leem e.d. (een behuizing voor uitsluitend dieren, wordt nooit een 'hut' genoemd)
Gelukkig staan de meeste hutjes nu in een openluchtmuseum.
2. een schuilgelegenheid in de bergen
De vorige bewoners hadden de hut netjes achtergelaten.
3. een eenvoudige behuizing als vacantieverblijf op een kampeerterrein of in recreatiegebied
Op het terrein staan ook enkele trekkershutten.
4. (scheepvaart) een ruimte aan boord van een schip voor werkzaamheden van de bemanning, of als accommodatie voor passagiers
De patrijspoort in de hut was gesloten.

Synoniemen
[1] kot, hok
[3] cabine

Antoniemen
[1] paleis, villa

Verwante begrippen
[1] abri, afdak, beschutting, huis, huisvesting, iglo, noodwoning, onderdak, woning, [2] herberg, onderdak, schuilplaats, [3] bivak, kamp, kampeertent, logies, motel, [4] bemanning, kamer, kombuis, kaartenkamer, kajuit, passagier, slaapkamer, stuurhuis