dop - Zelfstandignaamwoord
1. een stevig omhulsel, ongeveer in de vorm van een halve bol
♢ Om een walnoot te eten, moet je eerst de dop kraken.
2. kapje ter afsluiting van iets
♢ Doe even de dop op die fles!
3. (volkstaal) oogleden
♢ Kijk uit je doppen!
4. (biologie) eierschaal
♢ Beter een half ei dan een lege dop.
5. (gereedschap) onderdeel van een dopsleutel dat rond een moer of boutkop sluit
♢ In de auto ligt een kruisleutel met vier doppen.
dop - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doppen
♢ Ik dop
2. gebiedende wijs van doppen
♢ dop!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doppen
♢ dop je?
Verwante begrippen
inbussleutel, pijpsleutel, ratelsleutel, ringsleutel, steeksleutel
Gepubliceerd op 13-11-2017
dop
betekenis & definitie