compagnon - Zelfstandignaamwoord
1. metgezel, makker, maat, kompaan, vriend
♢ Hij ging samen met zijn compagnon op vakantie.
2. vennoot, handelsgenoot, medefirmant, zakenpartner, associé
♢ Hiervan profiteren vastgoedeigenaren, zoals Cor van Zadelhoff. Die verhuurt sinds vorig jaar met een compagnon 600 opvangplekken in Zaandam voor circa 2,5 miljoen euro per jaar. De vluchtelingen zijn deels gehuisvest op een oude detentieboot die eind 2013 door het ministerie van Veiligheid en Justitie werd afgedankt.
Woordherkomst
Van Latijn companio, van com (samen) en panis (brood), dus: iemand met wie men het brood deelt met het voorvoegsel com-
Verwante begrippen
vennootschap, vennootschappelijk, zaak
Gepubliceerd op 13-11-2017
compagnon
betekenis & definitie