blaar - Zelfstandignaamwoord
1. (medisch) onderhuidse vochtophoping
♢ - De wandelaar had na 30 km lopen nog steeds geen last van blaren.
♢ - De twaalfjarige Alexander Ballekens voelt deze donderdag wat kasseien zijn: aan de binnenkant van zijn rechterhand zit een blaar zo groot als een erwt. Het stuur van zijn rode racefiets stuiterde de hele ochtend ongecontroleerd over de beroemde Carrefour de l’Arbre, een kasseienstrook van vijf sterren – de zwaarste categorie door lengte en krakkemikkige staat van het wegdek – in de piepkleine Noord-Franse gemeente Camphin-en-Pévèle.
blaar - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blaren
♢ Ik blaar
2. gebiedende wijs van blaren
♢ blaar!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blaren
♢ blaar je?
Uitdrukkingen en gezegden
♦ Wie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten.
als je iets doms doet, moet je de gevolgen dragen (liefst zonder klagen)
Gepubliceerd op 30-10-2017
blaar
betekenis & definitie