afzetten - Werkwoord
1. (ov), (medisch): het verwijderen van een deel van een lichaamsdeel
♢ Dat been moest afgezet worden.
2. (ov), (economie): erin slagen producten verkocht te krijgen
♢ Er werd veel in Duitsland afgezet.
3. (ov) iemand te veel laten betalen voor iets
♢ We zijn echt afgezet door de straatverkoper.
4. (ov), (biologie): het leggen van eieren door vissen e.d
♢ Na een ingewikkeld paairitueel werden de eitjes op de waterplanten afgezet en door het mannetje bevrucht.
5. (ov) iemand met een voertuig naar een plaats brengen en daar snel laten uitstappen
♢ Kan ik je daar op de hoek afzetten?
6. (ov), (geologie): het sedimentatieproces waardoor lagen bezinksel ontstaan
♢ Deze laag is in het lias afgezet.
7. (ov) de zoom of rand van een kledingstuk versieren
♢ De mouwen waren afgezet met kant.
8. (ov) apparatuur uitschakelen
♢ Voor we weggaan wil ik nog even het koffiezetapparaat afzetten.
9. (ov) uit een hoog ambt verwijderen
♢ De corrupte president werd afgezet.
10. (ov) een weg voor alle verkeer blokkeren, een gebied ontoegankelijk maken voor onbevoegden
♢ Vanwege werkzaamheden is de rechter baan van de A10 afgezet.
♢ De politie heeft de plaats van de misdaad afgezet
11. (ov) iets dat op het hoofd gedragen wordt weer afnemen
♢ Hij heeft het masker afgezet.
12. (refl) zich ~: veelal met de benen kracht op iets uitoefenen om weg te kunnen bewegen
♢ Hij zette zich niet voldoende sterk af en daarom mislukte de sprong.
13. (refl) overdrachtelijk: zich ~ tegen: zijn gedrag laten bepalen door de wens zich te willen onderscheiden van iemand anders
♢ Hij zet zich erg af tegen zijn ouders.
afzetten - Werkwoord
1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afzetten
♢... dat wij afzetten
♢... dat jullie afzetten
♢... dat zij afzetten
Woordherkomst
samenstelling van af(bijwoord) en zetten(werkwoord)
Synoniemen
[1] amputeren
Antoniemen
[8] aanzetten
[11] opzetten
Gepubliceerd op 31-10-2017
afzetten
betekenis & definitie