Wat is de betekenis van afzetten?

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

afzetten

afzetten - Werkwoord 1. (ov), (medisch): het verwijderen van een deel van een lichaamsdeel Dat been moest afgezet worden. 2. (ov), (economie): erin slagen producten verkocht te krijgen Er werd veel in Duitsland afgezet. 3. (ov) iemand te veel l...

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

afzetten

afzetten - regelmatig werkwoord uitspraak: af-zet-ten 1. het aan een ander geven in ruil voor geld ♢ we hebben weer heel wat producten afgezet dit jaar 2. je ergens tegen afduwen om vaart te krijgen ...

2024-04-19
Atletiek- en turnwoordenboek

Jan Luitzen (2008)

afzetten

(wdk ww; zette zich af; h. zich afgezet) SP - zich (meestal na een aanloop, al dan niet via bv. een springplank of (mini)trampoline) met handen of voeten met kracht omhoog of naar voren werpen om een sprong te nemen, bv, over een lat op hoogte of horde, of om (al dan niet na nog een afzet of afstoot op een toestel) de lucht in gelanceerd te worden...

2024-04-19
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Afzetten

1. (econ.) A. is een ander woord voor verkopen of van de hand doen. Meestal wordt het zelfstandig naamwoord gebruikt, b.v. de afzet van boter, de afzetmogelijkheid van fruit, enz. 2. (tuinb.) A. wordt wel gebruikt in plaats van afenten, hetgeen dan hetzelfde beduidt als het plaatsen van enten van edele var. op voor de groei geschikte onderstammen (...

2024-04-19
Eerste Medisch Systematische Ingerichte Encyclopedie

Uitgeversmaatschappij A. Manteau N.V. (1954)

Afzetten

1. amputeren, zie amputatie; 2.zie sediment.

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Afzetten

v., ôfsette; (met palen), ynpealje; (een laag), oansette; (grof laten betalen), snije, ripelje, rûpelje, strûpe, ynpakke, snute, neisjen, in poat útlûke, by de poat nimme, fan ’e soallen licht(sj)e, yn ’t libben snije; zich laten —, jin biklomje litte.

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Afzetten

(zette af, heeft (overg.) en is (onoverg.) afgezet), I. overg., 1. van ’t hoofd nemen en ergens nederzetten : de hoed, de muts afzetten ; — (een bril) van de neus nemen; — iets wat men draagt, nederzetten: de visvrouw zette haar mand af ; — het geweer afzetten, het met de voorgeschreven handgrepen met d...

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

afzetten

I. zette af, h, afgezet (1 afscheiden; 2 afnemen; 3 bedriegen, overvragen; 4 omzomen; 5 afsluiten (door een cordon soldaten enz.); 6 uitzijn ambt zetten inz. van vorsten, in België van ambtenaren): 1. iem. een arm, een been afzetten; z. amputeren; 2. de hoed, de pet afzetten, zijn bril afzetten, afdoen; 3. die marskramer wou mij afzetten; 4...