aflopen - Werkwoord
1. ergatief eindigen, verstrijken
♢ De termijn van deze overeenkomst loopt morgen af.
2. absoluut hellen
♢ Deze vloer loopt een beetje af.
3. ergatief het klinken van een alarmsignaal
♢ De wekker liep af, maar hij sliep er dwars doorheen.
4. door veelvuldig lopen verslijten of doen loslaten
5. een ruimte of uitgestrektheid in alle richtingen doorlopen
aflopen - Zelfstandignaamwoord
1. meervoud van het zelfstandig naamwoord afloop
Woordherkomst
samenstelling van af(bijwoord) en lopen(werkwoord)
Gepubliceerd op 31-10-2017
aflopen
betekenis & definitie