Gepubliceerd op 31-10-2017

aanspreken

betekenis & definitie

aanspreken - Werkwoord
1. toespreken
De verlegen man durfde het mooie meisje niet aan te spreken op het feeestje.
2. instemming of weerklank wekken
Hoewel het misschien heel goede plannen waren, het sprak de meeste mensen niet aan.
3. verantwoording of opheldering vragen
Ik sprak de vernielzuchtige jongeren aan op hun gedrag, maar ze voelden zich niet verantwoordelijk voor de schade die zij hadden veroorzaakt.
4. in rechten aanspreken
Ik werd door de tegenpartij aangesproken voor de schade, maar die werd gelukkig betaald via de aansprakelijkheidsverzekering.
5. beginnen uit de voorraad te gebruiken
Er waren geen geopende melkpakken meer dus sprak ik een nieuw pak aan.

Woordherkomst
samenstelling van aan en spreken