aanspreken - Werkwoord
1. toespreken
♢ De verlegen man durfde het mooie meisje niet aan te spreken op het feeestje.
2. instemming of weerklank wekken
♢ Hoewel het misschien heel goede plannen waren, het sprak de meeste mensen niet aan.
3. verantwoording of opheldering vragen
♢ Ik sprak de vernielzuchtige jongeren aan op hun gedrag, maar ze voelden zich niet verantwoordelijk voor de schade die zij hadden veroorzaakt.
4. in rechten aanspreken
♢ Ik werd door de tegenpartij aangesproken voor de schade, maar die werd gelukkig betaald via de aansprakelijkheidsverzekering.
5. beginnen uit de voorraad te gebruiken
♢ Er waren geen geopende melkpakken meer dus sprak ik een nieuw pak aan.
Woordherkomst
samenstelling van aan en spreken
Gepubliceerd op 31-10-2017
aanspreken
betekenis & definitie