Wielersportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

Gepubliceerd op 02-08-2017

bijl

betekenis & definitie

(de; -en) 1 spreektaal - versnelling

• Van de top van de Kruisberg tot waar in het zicht van Oudenaarde een haakse bocht naar Schorisse wordt genomen, wierpen al die kleine groepjes zich zó verbeten in de witgloeiende strijd, dat ze toch nog met zijn veertigen aan de voet van de Varentberg kwamen, en op die potenbreker hakten Brupere en Knetemann nog maar eens met de grote bijl. (CORBH)

2 AL Bargoens - balie, gerecht: voor de bijl zijn, gaan, verliezen.