Wetenswaardig Allerlei

T. Pluim (1922)

Gepubliceerd op 25-01-2017

Gouden eeuw

betekenis & definitie

Bij alle volken der oudheid vindt men het geloof, dat de eerste mensengeslachten in een gelukzaligen toestand van onschuld en reinheid leefden. Maar hoe ouder het menselijk geslacht werd, hoe meer het verdorven werd. De Griekse en Latijnse dichters verdeelden het leven der mensheid in eenige tijdperken („eeuwen"), die zij met den naam van een metaal aanduiden: eerst de gouden eeuw, dan de zilveren, daarna de koperen, en eindelijk de ijzeren eeuw. (De Griekse dichter Hesiodus schuift tusschen de beide laatste nog een tijdperk „zonder naam" in.)

In de gouden eeuw nu, waarin Saturnus nog heerste (zie Jupiter), leefden de mensen zonder zorgen, den goden gelijk. Ook de kwalen des ouderdoms waren hun onbekend: als zij sterven moesten, vielen zij slechts in een zachte doodslaap. Zolang zij leefden, genoten zij alles in overvloed en zonder arbeid: het aardrijk bracht van zelf de heerlijkste gaven voort. Ieder was tevreden, geen twist of haat verdeelde hen, geen winzucht besloop hun harten. Onbeschut waren de steden: geen oorlog rumoer verstoorde de maatschappij.
Vandaar, dat men nog vaak spreekt van de gouden eeuw onzer geschiedenis, oftewel het schoonste tijdperk.