Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië

Herman Daniël Benjamins, Joh. F. Snelleman, Martinus Nijhoff, E.J. Brill (1914-1917)

Gepubliceerd op 25-04-2022

Vlechten

betekenis & definitie

Het eenvoudigste vlechtwerk is een kruisverband van twee vlechtstrooken, die men schering en inslag zou kunnen noemen. Door de grootere stijfheid der vlechtstrooken is niet, zooals bij het weven, een toestel tot spanning noodig.

De wisseling der strooken geschiedt door het beurtelings oplichten daarvan. Uit de schaarsche berichten over het Surinaamsche vlechtwerk blijkt, dat voornamelijk de Arowakken zich op het vlechten toeleggen en fraaie dingen te voorschijn brengen. Ook in Britsch-Guiana schijnt dit 't geval. Roth (zie litt.) vertelt van het vlechtwerk in het Pomeroon-distrikt, dat het land omvat van de Pomeroon en de Moruca, twee kleine rivieren die in den Atlantischen Oceaan uitmonden ten w. van de Essequibo. Naast een Neger- en Creolen-bevolking wonen er vele Arowakken, minder Karaïben, voorts Warau's en enkele Akawoi's. Uitzijn onderzoek bleek, dat als vlecht-materiaalgebruikt worden deelen van de volgende planten: Astrocaryum tucumoides, Carludovica plumieri en Ischnosiphon sp. Uitvoerig beschrijft hij het maaksel van de kassave-pers en van den vuurwaaier der Arowakken, een en ander door afbeeldingen toegelicht.

De Nederlandsche musea bevatten tal van voorwerpen die de techniek van het Sur. vlechtwerk doen zien, het Rotterdamsche vooral oudere stukken, waarbij onafgewerkte. Jasper (zie litt.) geeft goede afbeeldingen van eenige exemplaren uit het Leidsche museum, o.a. van drie van de Arowakken afkomstige manden met diagonale patroon-vlechting, een met een ornament van vierkanten en ruiten, een ander met een ornament van sleutelfiguren, een derde met een ornament van gestyleerde menschenfiguren.

Kappler (zie litt.) schrijft over hangmatten die Arowakken-vrouwen ‘vlechten’ van de bladvezels van den Mauritia-palm (Zie MAURITIA); ook de Karaïben, wier vrouwen weinig hangmatten weven voor eigen gebruik, zouden deze soort, van palmblad gemaakt, gebruiken. De bijvoeging van Kappler, dat de hangmatten netvormig van samenstel zijn, doet vragen of zij niet geknoopt in plaats van gevlochten zijn (zie WEVEN).

Genoegzaam als zeker kan worden aangenomen, schrijft Van Panhuys (zie litt.) dat de door de conservatieve Indianen gevlochten voorwerpen nagenoeg gelijk zijn aan die welke zij maakten tijdens de eerste ontdekkingen. Hij noemt een uit de bladstelen van palmen en lianen vervaardigd schot om, ten behoeve der vischvangst, kreken af te sluiten; vischfuiken (massoea's) eveneens van palmbladstelen. Vischnetten kennen zij niet. Het meest bekend van het Surinaamsche vlechtwerk zijn de pagalen (Zie BENEDENL. INDIANEN), waarin hangmatten, sieraden en kleedingstukken op reis medegenomen worden. Joest (zie litt.) heeft niet veel op met deze doozen en vindt ze onhandige voorwerpen, omdat ze geen ooren en geen slot hebben en men nooit weet hoe ze aan te pakkend Maar hij roemt hunne waterdichtheid, die verkregen wordt door tusschen twee wanden van warimbo-riet een laag troeli-palmbladeren of paroeroe-bladeren te leggen; van het vlechtwerk eener pagaal geeft hij een afbeelding.

Voorts vermeldt Van Panhuys pers (matapi) en zeef (manari) voor de kassave-bereiding; waaiers om het vuur aan te blazen; rammelaars (maraka's) voor toovenaars en geestenbezweerders; kinderwiegen voor de reis; draagmanden die de vrouwen aan een langen, om het voorhoofd gelegden band voortslepen; mandjes zonder deksels waarin katoen en spindel geborgen worden; sigarenkokers en vlechtwerk rond de houten knotsen. Uitvoerig is deze schr. over de versieringen van het vlechtwerk; men brengt ze te voorschijn door het gebruik van zwart- of roodgekleurd warimbo-riet, ook van geel riet op zwarten achtergrond. De beteekenis der figuren houden de Indianen zorgvuldig geheim en naar de bedoeling der sier-motieven en van de gestyleerde menschen- en dierfiguren kan men slechts gissen. Als materiaal noemt Van Panhuys o.a. het Warimbo-riet en reepen van den Awara-palm voor de waaiers.

Uitvoerig handelt C.H. de Goeje in zijne Bijdrage tot de ethnographie der Surinaamsche Indianen (Suppl. zu Intern. Archiv. f. Ethnogr. Band XVII 1906) over het vlechtwerk der Indianen. Van vele gevlochten voorwerpen worden de techniek van het vlechten, het gebruikte materiaal enz. beschreven, alles opgehelderd door afbeeldingen.

In hoofdstuk X noemt hij 6 typen van vlechtwerk en beschrijft hij het maaksel van pagalen, mandjes, bakjes, kassave-pers en -zeef, waaiers en draagkorven van de Ojana's; van pagaal, waaieren draagkorf van de Trio's. De door vrouwen gebruikte draagkorven zijn van riet; die voor de mannen van palmblad gemaakt.

Litt. Walter E. Roth. Some technical notes from the Pomeroon district, Brit. Guiana (The journal of the royal anthropological institute of Gr. Brit. and Ireland, XXXIX, 1909, 26 v. met 10 pl. - Kappler, Surinam, 1887, 227. - J.E. Jasper.

Indiaansche en Indische vlechtkunst (Elsevier's maandschr. XLII, 1911,428 v). - Jhr. L.C. van Panhuys, Tentoonst. van Ind. kunstnijverheid, 4de gr. O. en W. Ind. vlechtwerk enz., 1902, 77 v. - Joest. Ethnogr. u.

Verwandtes aus Guayana, 1893, 89 v. - Jhr. L.C. van Panhuys. Proeve eener verklaring v.d. ornamentiek van de Ind. in Guyana (Intern. Arch. f. Ethnogr. XI, 1898). - Max Schmidt.

Ableitung Südamerikanischer Geflechtsmuster aus der Technik des Flechtens (Z.f. Ethn. 1904). - Otis Tufton Mason, Aboriginal American basketry: Studies in textile art without machinery (Publ. Smithsonian Institut. no. 128, 1904). - C.H. de Goeje in zijn boven aangehaalde studie, waarin men nog andere schrijvers vermeld vindt. - Zie verder Bened. Ind. 106; Bovenl. Ind. 172, 173, 176.