Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië

Herman Daniël Benjamins, Joh. F. Snelleman, Martinus Nijhoff, E.J. Brill (1914-1917)

Gepubliceerd op 25-04-2022

Koloniaal Instituut

betekenis & definitie

De te Amsterdam, op het initiatief van de heeren J.T. Cremeren Dr.

H.F.R. Hubrecht, in 1910 opgerichte vereeniging ‘Koloniaal Instituut’ stelt zich, blijkens art. 3 van hare statuten, ten doel, in het algemeen: het verzamelen en verbreiden van kennis omtrent onze overzeesche gewesten; in het bijzonder: de behartiging der handels-, landbouw-, nijverheids- en andere belangen, die zoowel voor het moederland als voor de koloniën uit Nederlands koloniaal bezit voortvloeien.Voor de verwezenlijking van dit doel is uit vrijwillige bijdragen een som van ± ƒ1.500.000 bijeengebracht. De gemeente Amsterdam zeide een gift toe van ƒ300.000 onder voorwaarde dat de vereeniging ƒ100.000 in eens zou bijdragen in de kosten van oprichting en exploitatie van het door de gemeente te stichten Hygiënisch Laboratorium der universiteit, waarin dan tevens de Afdeeling Tropische Hygiëne van het Koloniaal Instituut zal gevestigd worden. De kosten van exploitatie van het Koloniaal Instituut zijn voorloopig geraamd op ƒ120.000 's jaars. De gemeente Amsterdam geeft een jaarlijksche bijdrage van 25% der exploitatiekosten tot een maximum van ƒ30.000., het Dept. van Koloniën een jaarlijksche bijdrage tot een maximum van ƒ50.000, terwijl het Dept. van Binnenl. Zaken een subsidie verleent tot een maximum van ƒ10.000. Een op de Surinaamsche begrooting voor 1915 door het koloniaal bestuur gebrachte post van ƒ250, om de kolonie als contribueerend lid te doen toetreden, werd door den Minister van Koloniën, in verband met de tijdsomstandigheden, voorloopig van de begrooting afgevoerd.

De Afdeelingen van het Instituut zullen zijn:

1e. de afdeeling Handelsmuseum,
2e. de afdeeling Volkenkunde,
3e. de afdeeling Tropische hygiène.

De kern van het handelsmuseum zal gevormd worden door het Koloniaal Museum te Haarlem, dat door de Maatschappij van Nijverheid aan het instituut is overgedragen met het daaraan verbonden laboratorium. Van het ethnographisch museum zal de kern gevormd worden door de aan het instituut afgestane verzameling van het genootschap Natura Artis Magistra en door de verzameling van de Wereldtentoonstelling te Parijs, vroeger het eigendom van de vereeniging voor de

stichting van een museum voor land- en volkenkunde te Amsterdam. Deze verzamelingen blijven waar zij zijn tot dat de gebouwen van het Instituut gereed zijn, hetgeen nog een viertal jaren zal vorderen.

Deze breed opgezette stichting is met 1 Jan. 1913 in haar geheel in exploitatie gekomen, doch de huisvesting heeft nog een voorloopig karakter. De bouwplannen zijn reeds vastgesteld. Omtrent het uiterlijk en het inwendige van de gebouwen, die zullen verrijzen waar de voormalige Oosterbegraafplaats gelegen is, zie men de Beschrijving der Bouwplannen, waarvan uittreksel in de Ind. Mercuur van 13 Nov. 1914, en omtrent de werkzaamheden van het Instituut de jaarverslagen.